De jaarlijkse zomervoorstelling die Theatergroep Suburbia op Stadslandgoed De Kemphaan brengt is ditmaal voor de verandering eens binnen. Voor De inspecteur en het dode meisje (naar An Inspector Calls van John Boynton Priestey) wordt het publiek bij binnenkomst door het dienstmeisje des huizes (Shantay Stern) gefêteerd op een glaasje port, alvorens in een cirkel rondom de speelvloer plaats te nemen.

We vallen binnen tijdens een bescheiden, feestelijke familieaangelegenheid van een Engelse upperclassfamilie anno 1912. Dames in chique avondjurken en brallende heren in rokkostuums rondom een uitpuilende dranktafel: de familie Birling viert de verloving van dochter Sheila met Gerald Croft. Maar dan komt onverwachts een illustere inspecteur op de proppen met een verhaal over een jong meisje dat eerder die avond zelfmoord pleegde.

En het theatrale Cluedo kan beginnen!

Ik zal de whodunnit niet verpesten door de verdere plot te verklappen, maar al snel blijkt elk afzonderlijk familielid uiteraard een aandeel in de tragische gebeurtenis te hebben. Schuld en verantwoordelijkheid worden centrale thema’s naarmate de anekdote zich uitrolt. Kleine, op het oog onbeduidende daden kunnen mogelijk grote gevolgen hebben voor een ander.

Het is me na het zien van De inspecteur en het dode meisje bepaald niet duidelijk geworden waarom Albert Lubbers dit stuk heeft willen regisseren. De vertaling van Chiara Tissen heeft – alhoewel ze flink heeft ingekort – nog steeds de kabbelende traagheid van een aflevering van A Touch of Frost. Lubbers en zijn scenografen (Dorien de Jonge voor kostuums en Herbert Janse voor decor) situeerden die toneeltekst vervolgens keurig in de Engelse klassenmaatschappij van weleer, en ze blijven hermetisch binnen alle historische kaders.

Lubbers’ regie resoneert op geen enkele wijze met deze tijd, het lijkt alsof hij bewust de whodunnit die deze toneeltekst is niet heeft willen ontstijgen. Als je dan bovendien het gros van de anekdotische ontwikkelingen en complicaties al van mijlenver ziet aankomen (in tegenstelling tot de personages die vaak tergend – en ongeloofwaardig – traag van begrip zijn), blijft ook daar niet veel meer van over. De inzichten die het stuk ons biedt over schuld en verantwoordelijk blijven algemeen, en daardoor per saldo clichématig.

Jammer, want Suburbia heeft weer een aangename groep acteurs bij elkaar gekregen. Wouter Van Lierde is ronduit ongrijpbaar als zonderlinge inspecteur: het ene moment streng, dan weer meelevend en bij vlagen ineens met een sadistisch genoegen. Dic van Duin lijkt als vader Arthur Birling bij elke woede- of lachaanval (dat maakt bij hem nauwelijks verschil) bijna uit zijn rokkostuum te knallen, zijn rood aangelopen hoofd op het punt van ontploffen. Marie-Christine de Both speelt zijn vrouw als walgelijk toonbeeld van onaantastbare adel. Daar tegenover staat een fijne jonge garde: Julia Akkermans als dochter Sheila die zich star tegen iedereen afzet, Victor IJdens als haar broer, de dweperige nietsnut. IJdens gaat er weer lekker vol overgave in, en daar is hij, weten we inmiddels, buitengewoon goed in. David Lucieer speelt een sympathieke maar tegelijkertijd vals opportunistische Gerard Croft – Sheila’s verloofde.

Maar wat had je deze groep een minder niksige voorstelling toegewenst. Uiteindelijk ontbreekt het De inspecteur en het dode meisje aan originele regiekeuzes en vooral aan een spannende visie op de tekst uit 1945.

Foto: Bart Grietens