De eerste aflevering van theater-talkshow-hybride De Futuristen van Het NUT en Studium Generale Utrecht voelt nog wat onwennig, maar de ontmoeting tussen fictie en realiteit levert ten minste één moment van vuurwerk op.

Het NUT (Nieuw Utrechts Toneel) maakte jarenlang furore met De orde van de dag – een maandelijkse theatershow waarin auteurs, muzikanten en acteurs de actualiteit te lijf gingen. Iedere voorstelling was uniek: voor iedere editie werd het materiaal op de dag (en vaak nog tijdens de voorstelling) zelf gecreëerd.

In feite is De Futuristen, dat in 2019 op Oerol stond en Het NUT ditmaal samen met Studium Generale Utrecht opzette, een spirituele opvolger van het eerdere succesprogramma. Ook hier worden de teksten in één dag geschreven, zij het dit keer niet op basis van de actualiteit maar een specifiek thema: ‘De toekomst van het werk’, dat Het NUT in 2021 als overkoepelende lijn voor al zijn voorstellingen hanteert. Het grootste verschil is echter de afwezigheid van acteurs, en het feit dat de show een combinatie is van de gebruikelijke songs en tekstvoordrachten én een interview met een wetenschapper over diens vakgebied. In de eerste aflevering, die handelt over de toekomst van werken in de stad, was planoloog en politicoloog prof. dr. Maarten Hajer te gast.

De sfeer is daarmee van meet af aan een stuk ernstiger dan de eerder satirische insteek van De orde van de dag (wat nog wordt versterkt door de afwezigheid van een lachend of anderszins reagerend publiek). Door met het interview te beginnen installeren de makers het gesprek met Hajer als baseline van de avond, waardoor de bijdrages van de kunstenaars (schrijvers Michiel Lieuwma, Jibbe Willems en Joost Oomen, muzikant Frank van Kasteren en illustrator Vera van Groos) eerder als adempauzes dienen.

Dat gewicht kan het gesprek helaas niet dragen. Interviewers Erwin Maas en Greg Nottrot zijn nog wat onwennig in hun rol en hebben in hun nieuwsgierigheid en geestdrift de neiging om Hajer te onderbreken met een nieuwe vraag op het moment dat hij net de diepte in dreigt te gaan. Bovendien zijn hun vragen te wijdlopig en onvoldoende toegespitst op de expertise van hun gast, waardoor het gesprek structuur mist en van de hak op de tak springt. Dat is jammer, want als Hajer spreekt over de historische verhouding tussen werk en planologie, of over het visionaire architectuurproject New Babylon, is hij op zijn interessantst.

De bijdrages van de makers zijn op dezelfde manier hit-and-miss als dat altijd al bij De orde van de dag het geval was – onvermijdelijk aangezien het op een dag gemaakt is. Het zwakst is de bijdrage van Van Kasteren, die zich misschien beter op één goede song had kunnen richten in plaats van op drie – de oppervlakkige liedteksten en rommelige gitaarbegeleiding spreken nu te weinig tot de verbeelding. Het werk van Van Groos lijkt lange tijd te illustratief, een soort getekende notulen van de avond, maar als ze uiteindelijk kleur gaat toevoegen aan haar tekening weet ze het concrete te ontstijgen: het dromerige groen van bomen vormt een schokkend contrast met al het grijze gebouwengeweld eromheen.

Het uitgangspunt van Willems’ tekst is te voor de hand liggend: een man die zich radicaal afkeert van de rat race van arbeid in kapitalistische tijden. Hij weet het gebrek aan inhoudelijke oorspronkelijkheid echter ruimschoots te compenseren door de vakkundige manier waarop hij Kafka naar de Nederlandse context vertaalt: de onverschilligheid van de bureaucratie blijft ongewijzigd maar krijgt hier de façade van behulpzaamheid mee, waardoor het noodlot van de outsider toch vooral tot zijn eigen schuld wordt gemaakt. En gastauteur Joost Oomen schudt een hilarische religieuze tirade tegen God zelf uit zijn mouw: zijn hoofdpersoon gaat kapot aan de verveling die de coronacrisis met zich meebrengt en vraagt de Heer waaraan hij dit toch allemaal heeft verdiend. Met een omweg komt Oomen toch ook bij het thema van de avond terecht: zijn personage gelooft zo in de heilzame werking van arbeid dat hij het als een straf ziet dat hij zich nu lange tijd aan ledigheid moet bezondigen.

Maar de spannendste bijdrage komt van Michiel Lieuwma. In een manische PowerPoint-presentatie verbindt hij als een volleerde QAnon-discipel allerlei zaken aan elkaar met onnavolgbare logische sprongen, om uiteindelijk tot een ‘sluitende’ conclusie over het hele kapitalistische systeem te komen, waarin en passant nog eens het hele idee van het ‘patriarchaat’ naar de vuilnisbelt van de geschiedenis wordt verwezen. Op schitterende wijze laat hij zo de werking van samenzweringstheorieën zien, waarvan de scheppers door ‘eigen onderzoek’ en een allesoverheersende confirmation bias tot de meest wonderlijke gevolgtrekkingen komen. Als Hajer na Lieuwma’s presentatie om een reactie wordt gevraagd, kan hij ook niet anders dan antwoorden: ‘Je wilt toch niet dat ik hier een heldere lijn in probeer te ontdekken?’

Echter – aan het slot van de avond blijkt Lieuwma het helemaal niet als satire te hebben bedoeld. Als hij van Nottrot ruimte krijgt om nog een vraag aan Hajer te stellen, werpt hij hem getergd voor de voeten dat hij ‘er heel erg zijn best op had gedaan’ en zijn terloopse opmerking daarom als zeer beledigend heeft ervaren. Als iemand die zich nooit thuis heeft gevoeld in de knellende kaders van het reguliere hogere onderwijs, zo zegt hij, ziet hij Hajers opmerking als voorbeeld van de arrogantie van de elite.

Onbedoeld, of in ieder geval onvoorbereid, zet Lieuwma zo een tegelijkertijd tijdloze en hyperactuele tragiek neer: die van de amateurwetenschapper die zo graag serieus wenst te worden genomen. Het is natuurlijk een fenomeen dat in coronatijden tot ongekende hoogtes is gegroeid – Lieuwma’s verongelijktheid doet bijvoorbeeld sterk denken aan die van Maurice de Hond of allerhande andere leunstoelvirologen – maar al veel langer speelt het ‘recht op meepraten’ van leken een belangrijke rol in het maatschappelijk debat. Hoe ga je als expert om met dit fenomeen? Hoe moedig je kritisch denken aan zonder dat je de waarde van expertise en peer-reviewed wetenschap gelijkschakelt aan die van het ‘eigen onderzoek’ van een leek?

Dat is natuurlijk een te grote vraag om in de laatste minuten van een theatershow te beantwoorden, maar de botsing tussen Lieuwma en Hajer is fascinerend. De overrompelde planoloog stamelt nog dat hij het zelf altijd jammer vindt als kunst langs de lat van de logica gelegd moet worden, en daarmee stuit hij op het centrale misverstand: Lieuwma wilde met zijn presentatie helemaal niet als kunstenaar optreden, maar als econoom, socioloog en politicoloog – of ten minste als columnist.

De gapende kloof tussen wat er zich in Lieuwma’s hoofd afspeelt (een samenhangend betoog) en hoe zijn presentatie overkomt op de luisteraar (een satirische exercitie) is een uitermate theatraal gegeven, dat echter pas theatraal wordt door de spannende ruimte tussen kunst en wetenschap die door De Futuristen wordt geschapen. Wat er aan het einde van de eerste editie gebeurt zou onmogelijk zijn in een gerepeteerde voorstelling óf een traditionele talkshow, en die unieke werking maakt uitermate nieuwsgierig naar volgende afleveringen.