Er is paniek, de voorstelling De dokter begint chaotisch en gejaagd: Janni Goslinga als Ruth Wolff in de titelrol loopt naar de rand van het toneel en oogt verward. Er is een bijna dood meisje van veertien binnengebracht en wat moet ze doen? De medische staf rent door elkaar, er wordt geschreeuwd. Dit is niet het soort zorg dat je op zo’n kritiek moment verwacht. De Britse regisseur Robert Icke breng met De dokter een zeer vrije bewerking van Professor Bernhardi (1912) van de Weense arts en schrijver Arthur Schnitzler.

Het was en is een toneelstuk over ethische en morele dilemma’s, over humanisme, antisemitisme en rechtvaardigheid, over gedragscodes van artsen. Nu, bij Internationaal Theater Amsterdam, is het veel meer. Racisme, gender, Black Lives Matter en identiteit maken het stuk beklemmend actueel. Zover ik me herinner werd Professor Bernhardi in 1989 voor het laatst gespeeld door het Nationaal Toneel in de regie van Ger Thijs, met Hans Croiset in de titelrol. Dat was een gehele mannelijke bezetting; nu is dat juist omgekeerd.

De paniek van het begin krijgt een nieuwe dramatische impuls bij de entree van Bart Slegers als de pastoor. De veertienjarige Emily die op de spoedeisende hulp wordt binnengebracht verkeert in levensnood en zal onvermijdelijk sterven. Ze heeft zelf abortus gepleegd met foute middelen en heeft een bloedvergiftiging opgelopen. Wolff kan haar niet redden. De pastoor, bekend met haar katholieke ouders, wil haar de laatste sacramenten toedienen, maar Wolff weigert hem toegang. Er ontstaat een handgemeen en Wolff schreeuwt hem toe ‘dat hij haar zwart wil maken’. Let op: dit blijkt later een beslissend detail. In het dossier staat niets over een laatste room-katholieke wilsbeschikking van de jonge vrouw. Ze sterft, naar de diagnose luidt, in grote vertwijfeling en angst, allesbehalve vredig. Haar ouders zijn in het buitenland en onbereikbaar.

Met de komst van de pastoor escaleert het toneelstuk. De joodse liberale geneesheer Wolff laadt de verdenking op zich van anti-katholicisme en het prominent uitdragen van haar eigen geloofsovertuiging. Ze vindt binnen haar staf fel antisemitisme, vertolkt door Maria Kraakman als adjunct-arts Rogier Hartman. Aus Greidanus jr. als Paul Menken houdt er machiavellistische praktijken op na. Voorts hebben Dewi Reijs en Farida van den Stoom een belangwekkend aandeel in de discussie die telkens oplaait. Opvallend is bijvoorbeeld dat er veel joodse vrouwelijke artsen in het door Wolff opgerichte ziekenhuis werken.

Icke onthult stap voor stap nieuwe, onthullende waarheden: zo blijkt later in de voorstelling de pastoor een zwarte man te zijn. Had Wolff hem ook toegescholden als hij een witte man was geweest? Pijnlijke detail is ook dat het vooral joodse donateurs zijn die de privékliniek van Wolff ondersteunen: koestert ze daarom keiharde vooroordelen en heeft ze minachting voor elke andere religie? In haar ongodsdienstige, seculiere houding plaatst ze geneeskunde boven God, maar Emily had juist behoefte aan God.

In een kale, door felle operatielampen beschenen toneelruimte met alleen een lange tafel en banken, ontworpen door Hildegard Bechtler, speelt dit morele gevecht zich af. Als de misvatting van Wolff op sociale media een hit wordt, zij doodsbedreigingen krijgt, haar auto met een hakenkruis wordt beklad en zij tot slot voor tien jaar geschorst wordt, is de teloorgang van de arts compleet. Op het dieptepunt van haar tragische deconfiture schreeuwt ze uit dat ze ermee op wil houden, daarbij begeleid door de schitterende percussie van Nina de Jong, die hoog in een glazen kubus boven het achtertoneel zweeft.

Icke kiest voor een heftige atmosfeer, waarin zelden rust komt. Als dit een inkijk zou zijn achter de schermen van een medische staf in een vooraanstaand ziekenhuis, is dat beslist schokkend. Zoveel onderlinge twist, zoveel gebrek aan wederzijds respect, raciale vooroordelen, zoveel ruis kortom als het gaat om het redden van mensenlevens dat het vertrouwen zoek lijkt, niet alleen van de toeschouwer, ook van de artsen onderling.

Een heel mooie, poëtische rol heeft Ilke Paddenburg als het buurmeisje Sam. Te midden van alle desorganisatie zorgt zij voor een waardevolle, volkomen oprechte tegenkleur. Maar ook jegens Sam gedraagt Wolff zich hard: in Sams idioom spreekt ze telkens over ‘een soort van’ en gebruikt ze ‘letterlijk’ in de betekenis van ‘figuurlijk’. Dat komt haar op de ene na de andere vervelende reprimande te staan. Een theatraal hoogtepunt van de voorstelling is het panelgesprek Dispuut, op televisie, waarin Wolff zich moet verdedigen. Aanvankelijk lijkt dat te lukken, maar meer en meer raakt ze in een neerwaartse spiraal, zeker als een vrouw (vol overtuiging gespeeld door Van den Stoom) van de Black Lives Matter beweging haar woorden dat de pastoor haar ‘zwart’ wil maken, analyseert als racisme en raciaal vooroordeel. Zo gaat Wolff te gronde aan haar eigen taalgebruik.

Icke en het ITA-ensemble geven met De dokter zeker een indrukwekkende voorstelling, maar soms wringt het ook. Dat de schim die om Wolff heen draait als ze thuis is haar dode man Charlie is die zelfmoord pleegde, blijkt pas vlak aan het slot. Als Wolff tijdens het televisiedebat opeens Sam opvoert als een meisje dat twijfelt aan haar gender, dan lijkt dat een willekeurige ingreep om deze problematiek van identiteit óók een plek te geven. Paddenburgs woede om Wolffs openbare uiting – haar ouders zagen het op tv – geeft haar wel mooie woorden in voor zoete wraak: ‘Ik wil dat je fucking letterlijk dood neervalt.’ Dan kiest Paddenburg een juist en waar woord: ze verwijt Ruth Wolff ‘minachting’ te hebben voor iedereen. Dat is een hard oordeel, waarmee ze ook iets zegt over de gehele atmosfeer van De dokter. Er zit teveel wrokkige minachting in, te weinig begripvolle compassie.

Foto: Dim Balsem