Elk jaar begeleidt De Queeste iemand in een afstudeerproject van de regieopleiding aan de Toneelacademie van Maastricht. Dit jaar is dat Marijke de Kerf (1990) die zich tijdens haar opleiding al in de schijnwerpers had weten te plaatsen door eigenzinnige regies van stukken van Pinter en Beckett. Een stuk van Martin Crimp is dan ook een logische stap.

Theater is een vorm van bedrog. De toeschouwer kijkt en luistert naar een acteur of actrice die een persoon speelt. De speler doet alsof. De rol die hij speelt is – in het domein van teksttheater – vaak een creatie van een auteur. De Britse schrijver Martin Crimp gaat in De City nog een stap verder. De figuren die we op het toneel zien zijn niet alleen creaties uit het brein van de schrijver, maar zijn ook nog eens een schepping uit het hoofd van een personage zelf.  Zo ontstaat er op het toneel een wereld  met personages in het kwadraat, een surreële wereld, waarin ze opgesloten zijn. De nu afstuderende Marijke de Kerf weet die metawereld met die metapersonages heel intrigerend op het toneel te brengen. Anderhalf uur zit je op het puntje van je stoel.

Vaak zie je tegenwoordig spelers klassiek repertoire brengen met omlijnde karakters. Ze kruipen dan niet in de huid van het personage, maar ze blijven zichzelf als acteur en laten duidelijk in hun spel blijken dat ze dat personage spelen, en dus niet ‘zijn’.  Zij spelen het doen-alsof. De Koe, Stan, De Roovers en anderen zijn meesters in die speelwijze. Maar zo laat de jonge regisseur Marijke de Kerf in haar afstudeerproject aan de Toneelacademie Maastricht haar even jonge spelers niet spelen. De drie spelers ‘zijn’ de personages Claire, Christopher en Jenny, en dat blijven ze (behalve Jenny, die ook nog  een paar andere rollen vertolkt, maar daarin toch duidelijk als Jenny te herkennen is en het personage Jenny blijft). De figuren worden hier niet alleen gespeeld door spelers die doen alsof,  ze worden op hun beurt ook personages die doen alsof ze personages zijn.

Claire en Christopher zijn een stel. Ze staan op het toneel en vragen elkaar wat ze die dag hebben meegemaakt. Claire is een vertaalster en vertelt over een ontmoeting met een schrijver. Christopher heeft een kantoorbaan, maar vreest dat hij wordt ontslagen. Hun verhalen klinken absurd en bizar, en doordat de twee antagonisten elkaar steeds interrumperen worden ze nog verwarrender.

In een volgende scène verschijnt Jenny de buurvrouw.  Zij is verpleegster, lijkt nogal paranoïde en vertelt over haar man die als legerarts in een geheime oorlog dienst doet in een mysterieuze stad. Bijzonder is haar verhaal hoe het leger van haar man mensen in die stad moet doden. Dat doden is heel moeilijk, want de vijand zijn mensen die zich vastklampen aan het leven. Ze verschuilen zich in riolen en putten en vermoorden de soldaten als ze de mogelijkheid krijgen. Het wordt een sleutelverhaal dat als een rode draad door de volgende scènes loopt.

De drie zitten vast in hun wereld, maar zij creëren tegelijkertijd een eigen universum waaraan ze zich vastklampen, waaruit ze proberen weg te komen, wat hun niet lukt. Dat wordt tegen het einde heel duidelijk verteld. Claire heeft een stad gemaakt, de city, met mensen en met de stad zelf als (anti)held. Ook al stapt Claire dan van het toneel af en staat ze  aan de kant toe te kijken wat er op het podium wordt gezegd, ze kan niet uit die (zelfgeschapen) wereld stappen.

Ook zitten de personen zo dicht op elkaar dat ze de woorden die uit de mond van de antagonist stromen in zich opnemen, in hun mond laten draaien, er een andere wending aan geven en dan in het gezicht van de ander gooien. Naomi Velissariou doet dat als Claire met een aparte tekstzegging.  Het laatste woord van een zin maakt zij als het ware langer. Dat geeft haar uitspraak een opvallend timbre. Ze doet aan ingetogen overacting, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Een bijzonder talent dat in het oog gehouden moet worden.

Even karakteristiek is Anne-Charlotte Bisoux in haar spel. Ze is klein en speelt lekker vinnig, ze spreekt met een duidelijk hoorbaar Frans accent maar struikelt niet over de woorden in haar volzinnen.  Ward Kerremans is eerder een neutrale Christopher, die zich probeert te handhaven tussen de twee vrouwen. Twee vrouwen die een eigen leefwereld creëren en zich erin vastbijten, een wereld waarin hij wordt gedwongen om mee te doen.

Ook de hele mise-en-scène en het podiumbeeld suggereren die andere wereld. De achterwand is een raster met elastische, strakgespannen doorschijnende doeken. Als een van de drie weggaat, kruipt hij of zij door die doeken, en als het voor even is, blijft hij of zij met de rug naar het publiek in een laken hangen. Een scène sluit af met een bevriezing van de beweging, met een black-out en een korte sireneschel, en de volgende scène van een paar maanden later, start vanuit die positie. Dat vraagt even een wending bij de toeschouwer. Een enkele keer wordt er een attribuut gebruikt, maar voor de rest is het vooral de taal die alle aandacht trekt. En heel mooi heeft Marijke de Kerf haar spelers zo weten te regisseren dat ze de teksten, hoe ongerijmd en absurd ze ook klinken en zijn, als heel natuurlijk, persoonlijk en geloofwaardig zeggen. Voor mij is hier een jong talent opgestaan dat zeer de moeite waard is om te volgen.

Foto: Ogen-blik