Dit jaar op de kop af vijfenveertig jaar geleden wordt de term geïntroduceerd: Vierde Macht, de ambtenaren als bestuurslaag die zich tussen de uitvoerende en de  controlerende machtslaag van de ‘trias politica’ heeft gewurmd. Een mijnenveld? Marcel Osterop heeft er voor Het Zuidelijk Toneel een toneelstuk over geschreven.

De schrijver is eerst drie maanden tussen ambtenaren in de kantoortuinen van het Eindhovense gemeentehuis gaan ‘wonen’. Al snel merkt Marcel Osterop dat de mensen daar dichtslaan als hij zijn opschrijfboekje al te opzichtig opent. Aldus opmerkzaam gemaakt op één van de zesendertig anti-dramatische sleutelregels uit het ambtenarenbestaan – ‘Je hebt het niet van mij!’- begint Osterop vooral goed te kijken en te luisteren en zijn oren en ogen te verbinden met de harde schijf van zijn geheugen. Op basis van het aldus verzamelde materiaal verzint hij een even helder als overzichtelijk en daarmee typisch ambtelijk conflict. Drie mensen bewonen een oud huis waarvan het dak lekt, de keuken uit de tijd is en de motieven waarom juist déze drie mensen dit huis bewonen, troebel zijn geworden. De zaak sleept te lang, dus is er een vierde persoon bij geroepen, die vol bemiddelende vondsten zit – het type mediator dat zijn trouvailles kracht bij zet met tics uit het repertoire van een tolk voor doven en slechthorenden.

Natuurlijk staat dat oude huis voor de stad en natuurlijk staat de afwezige eigenaar (tevens vader van een der bewoners) voor de bevolking van die stad. Maar die metafoor dringt zich niet op. Je hoéft je niet continu bewust te zijn van de verwijzingen ernaar. De stad en het volk grommen als het ware onder de metafoor door, als een onzichtbare kietelkracht in de griezelig bewegelijke kermis-cakewalk die de ongemeubileerde speelvloer is. De bewoners vallen regelmatig uit hun rol om vervolgens meteen (met dank aan Pirandello & Brecht, maar dan opererend als komisch duo) aan de schrijver te vragen of ze in de afspiegeling van hun kafkaïaanse werkelijkheid niet een paar passen teveel buiten de lijntjes dansen. De schrijver verwijst ze dan steeds streng terug naar de fictie, die niet alleen zijn fictie is, maar ook die van het schaduwbestaan van de ambtenarij in haar geheel – alleen dat laatste zegt hij er in zijn interventies vanaf de publiekstribune voorzichtigheidshalve niét bij.

Het levert alles bij elkaar een spirituele en sprankelende toneelavond van ongeveer anderhalf uur op. De essentie van Osterops betoog, zo u wilt van de urgentie en de noodzaak van zijn toneelstuk Waterdragers, zit in de staart van de voorstelling. Die essentie is geen ambtelijke waarheid-als-een-koe, in tegendeel, het gaat om een door de wethouder uitgesproken waarschuwing tegen angst als Leitmotiv voor bestuurlijk handelen. Verder verklappen we er hier niks over. Ik vond het een sterke accolade-uitspraak, een tot nadenken stemmende apotheose van een fonkelend leerstuk over de hoogste van alle kunsten, de politiek als balanceer-act van het haalbare. Hier vooral beschouwd als vaardigheid waarmee wordt voorkomen dat wij elkaar uit haat en nijd permanent de hersens in slaan. Teunkie van der Sluijs regisseert een aanstekelijk spelend kwartet: Carola Alons als dochter/bewoner, Juul Vrijdag en Dennis Coenen als nuchter ruziënde, getergde bewoners en Michiel Nooter als geestig redderende bemiddelaar.

En met de schrijver als vijfde wiel aan de wagen.

[Sterren toegekend door de redactie.]

Foto: Phile Deprez