Jon van Eerd heeft de lach aan zijn kont hangen. Hij kan excelleren als de herkenbare man die in het nauw wordt gebracht en daarop reageert met hyperventilatie, capriolen en soms hele intelligente ontsnappingen. Met tekst, lichaamsbewegingen, doldrieste kostuums en gezichtsuitdrukkingen (rollende ogen).

De Bonbonfabriek heeft hij zelf geschreven. En de martelwerktuigen staan breed uitgestald op het toneel: een fabriekshal vol met machines uit de eerste jaren van de Industriële Revolutie, inclusief lopende band. Niets lijkt een nieuwe versie van Modern times van Charley Chaplin meer in de weg te staan.

Jon van Eerd speelt de werknemer Harrie Vermeulen die zijn baantje verliest als hij niet voor zes uur ’s avonds de fenomenale hoeveelheid van zevenduizend doosjes bonbons produceert. En er is ook inderdaad een erg leuke lopendebandscène waarbij de bonbons alle kanten opvliegen, behalve netjes in het doosje.

Maar de lopende band wordt steeds meer verlaten en raakt op de achtergrond door de verwikkelingen die zich rondom de fabriek afspelen: toelevering, afpersing, de dreiging van een overname en de niet altijd collegiale verhoudingen. Johnny Kraaijkamp jr., Anouk van Nes en Karel Simons spelen ieder verschillende dubbelrollen zodat het soms toch nog heel erg druk kan worden. Anders druk dan aan de lopende band. En wanneer de acteurs dan nog af en toe uit hun rol mogen stappen zijn de dubbele bodems niet meer te tellen.

Het script biedt Jon van Eerd de mogelijkheid alle uithoeken van zijn kunnen te tonen en je ziet uiteindelijk alleen nog maar hem, hem en Jon van Eerd. Ook de andere acteurs zijn niet aan een rol gebonden. Hoe mooi de fabrieksentourage ook is, het stuk is geschreven voor de talloze rolverwisselingen. Een striktere mise-en-scène of wat vaker de lopende band zouden meer recht doen aan hun herkenbaarheid als kleine, geplaagde, gewone mensen. En de ontsporingen beginnen te snel, aan het begin van het stuk. Liever meer de fabrieksarbeider Harrie Vermeulen dan Jon van Eerd.