Ze heeft een Portugese vader en een Drentse moeder, de donkerharige, felle Rosa uit Klazienaveen. Zangeres wil ze worden, en dat weet ze al sinds ze een heel klein meisje is en haar dorp in Drenthe voor het eerst de rug toekeert om mee te doen aan de Mini-Playbackshow van Hennie Huisman. In een oversized blauw pak stapt ze vele jaren later stralend het podium van De Kleine Komedie op, in haar armen de enorme beker die ze lang geleden gewonnen heeft.

Bijna twee jaar heeft Rosa da Silva moeten wachten op de première van haar eerste avondvullende voorstelling. Ruimschoots de tijd had zij om het halfuur programma waarmee ze in 2019 het Amsterdams Kleinkunst Festival won, uit te breiden en te finetunen. Het resultaat is een zorgvuldig verteld verhaal, een caleidoscoop van mensen en muziek, waarin Da Silva alle kanten van haar veelzijdige talent kan laten zien en alle lijnen bij elkaar laat komen.

Ze kruipt in de huid van de mensen over wie haar verhalen gaan en voert ze soepel op als sprekende personages, vaak met vette accenten. Haar gulle, kleurrijke vader die zo lekker kookt, haar lieve, kalme, vermanende moeder, vol mededogen met de medemens, die een schoenenwinkel heeft in Rosa’s geboortedorp. De Amerikaanse die op de Prinsengracht woont en haar afschuw uitspreekt over de toeristen uit de provincie die op zaterdag langs haar huis trekken om kaas te gaan kopen, de geëxalteerde fadozangeres, de lerares op de toneelschool die haar hysterische spelplezier in de kiem probeert te smoren en haar vertelt dat ze maar beter voor altijd iets anders kan gaan doen. En de dorpsgenoten uit Klazienaveen, met wie de explosieve, exotische Da Silva zo weinig gemeen lijkt te hebben, maar met wie ze toch ook haar diepste kern deelt. ‘Ik zou willen dat ik weer in de provincie zou willen wonen.’

In een lange scène schetst ze een idyllisch bestaan in een huis met grote tuin aan een tafel vol vrienden op het Drentse platteland. Samen genieten van het groen, de rust en de schoonheid. Het is uiteindelijk toch niet wat ze wil. Ze wil het ritme van de grote stad, het ritme van het nerveuze ‘I want you to get together’ waarmee de voorstelling opent. Ze wil zangeres worden en alles zingen, behalve de fado waar haar moeder haar maar steeds om vraagt. Waarom toch niet, want dat kan ze immers zo mooi? Zo vindt ze zichzelf terug op het toneel in de hoofdstad op een podium vol instrumenten die in een halve cirkel om haar heen staan en allemaal even vanzelfsprekend als terloops worden bespeeld door Remko Wind.

Na meer dan een uur, wanneer je het gevoel hebt dat je dat hele Klazienaveen nu echt wel van voor tot achter kent en erg goed begrijpt waarom Da Silva er weg wilde, zet het verhaal koers in de richting van de onontkoombare ontknoping. Haar moeder is ziek en niemand weet hoe het verder moet, ook Hennie Huisman niet, hoeveel brieven Rosa hem ook schrijft. ‘Voor mij is het niet erg’ laat ze haar moeder zeggen in een breekbaar, ontroerend liedje. Het had het einde van de voorstelling kunnen zijn, maar er volgt nog meer, een mooi klein lied over haar moeder die altijd bij haar is. En haar moeder had gelijk, zo blijkt. Want dan, met gespreide armen als vleugels en een stem die ervoor gemaakt lijkt te zijn, geeft ze ons eindelijk die fado waarop we zonder dat we het wisten toch de hele avond hebben zitten wachten.

Foto: Anne van Zantwijk