Wie heeft niet de film gezien met Gérard Depardieu, uit 1990? Weinig kan ik me daar nog van herinneren, behalve dan dat ik het een draak vond. Edmond Rostands toneelstuk uit 1897 gereduceerd tot een schijfje plakkerige knuffelrock, het conflict tussen innerlijke en uiterlijke schoonheid verpakt in een flauw verhaaltje over onbereikbare liefde.

Hoeveel frisser en rijker is de interpretatie van Julie Van den Berghe bij NTGent. De liefde tussen Cyrano en Roxane is bij Rostand onmogelijk door een samenspel van externe (de aanwezigheid van de knappe Christian) maar vooral innerlijke barrières: Cyrano’s twijfel over zijn uiterlijk en zijn gebrek aan zelfvertrouwen – niet als kunstenaar, maar als minnaar. Van den Berghe voegt een derde dimensie toe, waarin dat zelfbewuste kunstenaarschap de hoofdrol gaat spelen. Haar Cyrano is een man die in werkelijkheid niet kan liefhebben omdat hij leeft in de verbeelding, in de taal – in zijn rol. Door de protagonisten in de context van een filmset te laten opereren, en de grenzen van hun rollen gaandeweg te slechten, wordt die tragische onmacht aangrijpend duidelijk.

Van den Berghes Cyrano speelt zich af naast de set, bezijden Rostands dramatische actie, meer bepaald in en rond de caravan die dient als kleedkamer en trailer voor de drie acteurs van de filmploeg. Het tijdskader waarin vormgever Pol Heyvaert het toneel drenkt is onbestemd. Op het eerste gezicht doet een wat cheesy openingsbeeld denken aan een grofkorrelige, zwoele film uit eind jaren zestig – een jonge vrouw, half naakt en met een glas cognac in de hand, staat in de deuropening van de caravan. Buiten zit de man op een bankje. Hij raakt door haar aanblik in vervoering, laat haar poseren, perfectioneert eigenhandig de pose. Maar wanneer het beeld dat hij zo zorgvuldig heeft geschapen levend wordt, en zich concreet aan hem aanbiedt, wijst hij haar in verwarring af.

De achtergrond van het toneel wordt echter gevormd door een van kleur wisselend filmscherm, als een enorme blue key. Die filmtechniek laat toe om naar hartenlust contexten in te vullen rond de acteur die voor het blauwe scherm speelt. Of dit verhaal zich nu afspeelt in de zeventiende eeuw waarin de echte Cyrano de Bergerac leefde, in de negentiende eeuw van Rostand, in de jaren zestig of zeventig van de twintigste eeuw of in deze prille eenentwintigste eeuw – eigenlijk maakt het niet uit. Cyrano is, in de interpretatie van Julie Van den Berghe, een tijdloos verhaal over een man die niet in de realiteit kan leven, enkel in zijn taal (zoals Cyrano) of in zijn rol (de acteur die Cyrano speelt).

De camera die nadrukkelijk tegenover de halfopen caravan is opgesteld registreert wat tussen de acteurs aan de hand is, op het voorplan gaan de personages hun gang, getrouw aan de plot die Rostand voor hen heeft uitgestippeld. Cyrano, dichter-soldaat en lelijk als de nacht, is hevig verliefd op zijn nichtje Roxane, maar zij valt voor het knappe uiterlijk van soldaat Christian. Roxane smelt echter ook voor welbespraakte woorden en die gave blijkt Christian te ontberen. Cyrano leent hem de zijne, en legt zo ongeweten zijn hart voor Roxane bloot. In de strijd tussen woord en beeld (die een strijd is tussen innerlijk en uiterlijk, ziel en lichaam) wint uiteindelijk de taal, wanneer Roxane inziet dat ze zich door uiterlijke schoonheid heeft laten verblinden. Dat ook de taal in Cyrano triomfeert, is niet in het minst de verdienste van tekstbewerker Bernard Dewulf, die Rostand hertaalde tot sprankelend, vrolijk dansend en volstrekt natuurlijk aandoend rijm.

In de sleutelscène slingeren beide niveaus – de verbeelding van het verhaal en de realiteit van de acteurs – zich wondermooi door elkaar. Met dezelfde woorden waarmee Roxane Cyrano ontmaskert als haar ware minnaar bekennen de spelers van die rollen zich stamelend tot elkaar – de camera dringt de caravan binnen en legt de intieme scène schaamteloos vast: de wangen nat van tranen, de in onmacht afgewende blikken. Hij kan het niet. Hij is enkel wie hij bedenkt, en zonder de veilige barrière van de verbeelding is hij niets, vermag hij niets. Hij heeft afstand nodig om te beminnen. Is voor het personage Cyrano de taal zijn ware bestaan, dan zit de acteur die Cyrano speelt gevangen tussen verbeelding en leven.

Daarna moet de show doorgaan, en de draad van Rostands verhaal wordt opgepikt, maar met een soort kwade achteloosheid – wat is er nog van aan, van dit spel? Binnen de hele crew vervagen de niveaus tussen spelen en zijn. De spelers vallen uit hun rol, adresseren met hun liefdesverklaringen de verkeerde – of net de juiste? Schrijnend is het gevoel dat onder de ironie van dit kwade spel nog steeds tederheid broeit – de ironie is geen platte onttovering van het spel, maar een onthulling van de waarheid die op dat moment heerst. Het is dit soort subtiliteiten die van Cyrano een feest maken om naar te kijken. Een mooie acteursregie zorgt ervoor dat de acteurs, in dit taalstuk bij uitstek, ook fysiek kunnen spreken. De kwetsbare en gekwetste gebaren waarmee An Miller zich na de afwijzing tegen haar geliefde aanschuurt. Het ingehouden branden van Bert Luppes, die als een vreemde zijn lijf lijkt te bewonen. Het ongemak van hun fysieke samenzijn, dat de onmogelijkheid van hun liefde in de verf zet.

Schoonheid van de ziel triomfeert uiteindelijk over schoonheid van het lichaam, maar een happy end zit er niet in. Daarvoor trekken Cyrano en zijn acteur zich te zeer terug in hun fictie. Omdat het zo moeilijk is om in het hier en nu te leven, omdat de verbeelding zoveel veiliger is. Omdat virtualiteit geruststellender is dan realiteit. Zo, met groot respect voor de emoties van het origineel, voegt Julie Van den Berghe aan deze Cyrano een betekenis toe voor deze tijd.

Foto: Phile Deprez