Dana Michel kondigt haar nieuwe stuk Cutlass Spring aan als een zoektocht naar haar seksuele identiteit ‘binnen een veelheid van complementaire en schijnbaar tegenstrijdige identiteiten, als performer, als moeder, als dochter, als minnaar, als vreemdeling’. Ze komt bij die verkenning echter op iets heel anders uit dan seks zoals te verwachten en te voorzien was.

Een vrouw komt op in een knalrode houthakkersjas met zwart ruitpatroon, hoog dichtgeknoopt. Daaronder een rood kleed met een tartanmotief. Onder haar arm een dik pakket, verpakt in een stofwikkel. Haar rug bult uit, alsof er iets onder verscholen zit. Met haar kortgeschoren haar, schichtige, afwerende blik en bruuske, onhandige gebaren heeft ze iets van een landloper die zijn hebben en houden bij elkaar probeert te houden. Enkel haar nagelnieuwe botjes verraden dat dat wellicht niet het geval is.

Op het piepkleine podium, waar het publiek rondom met zijn neus op zit,  staat een palet op wieltjes op haar te wachten. Onhandig probeert ze het pakket, met één hand, te laten landen op dat palet terwijl ze met de andere haar jas tegen haar lijf gedrukt houdt. Zo weet je bijna zeker dat ze daar iets verborgen houdt. Een verfrommelde handdoek op het palet maakt het haar niet makkelijker.

Dan landt ze zelf op dat palet, de benen wijd gespreid, en drukt haar rok naar voor, naar haar blote knieën toe, zo ver als ze kan. Ze stoot op en neer en heen en weer met haar heupen, zodat het palet met korte rukjes in beweging komt. Heel wat tijd gaat daar aan op, tot ze het manoeuvreren op dat palet onder de knie heeft en afstevent op de negen witte plastic tuinstoelen die aan een zijde van het podium in een vierkant in het gelid staan. Het publiek had als vanzelf al beseft dat het daar vooral niet moest gaan zitten, al geeft niemand aanwijzingen.

Er volgt een heel gedoe met die stoelen, die ze zich toe-eigent op de manier waarop kinderen een kamp bouwen. Onhandig, vanuit eigenaardige posities, met slechts een hand, of terwijl ze wegkijkt. Stoelen stapelen wordt zo een lange demonstratie van trial and error. Wat steeds meer opvalt is dat er met haar lichaamsschema – de manier waarop ze het beeld dat ze zich vormt van haar handelende lichaam – iets niet in de haak is. Ze schijnt zich niet bewust te zijn van de verwachtingen die daar rondhangen. Dat je op het podium bijvoorbeeld geacht wordt een bepaalde zelfzekerheid en een helder bewustzijn van je verschijning te produceren.

Bij Michel lijkt alles van binnenuit te komen, vanuit rare vragen die ze zich stelt over hoe je met je lijf of met dingen kan omgaan. Alsof niet alles al gedaan en vooral ‘voorgedaan’ is, alsof er geen ‘manieren’ waren, om iets te doen of om er gewoon te zijn. Dat doet vreemd aan bij een vrouw van ergens in de twintig. Je zou zweren dat ze nooit eerder met ‘de beschaving’ in aanraking kwam. Onzin uiteraard: we zitten in een theater, met haar codes en gebruiken. Daar beland je niet ‘zomaar’.

Doelgericht zijn haar acties nochtans genoeg, zelfs jachtig en obsessief, maar ze ontwikkelen zich grillig, volgens een plan dat zich al doende, volgens de mogelijkheden die ze ontdekt, ontwikkelt. Ze onderzoekt bijvoorbeeld gespannen wat je kan doen met de stoelen. Kriskras, met een hand, op een hoop gooien tot een gammele toren? Ze stapelen? Erop gaan zitten misschien? Elk plan wordt net zo gauw verlaten als het aangevat werd.

Hoe weinig Michel maalt om haar publiek wordt bijzonder duidelijk als ze een stoel naar de achterkant van de tribunes sleept, en daar wat zit te mokken of mijmeren. Dat doet ze nog twee keer. Later verdwijnt ze gewoon meer dan een minuut in de coulissen achter de tribunes om terug te keren met een doek.

Geleidelijk verschijnen dan andere objecten op het podium, zoals een pannetje en een pollepel, of een grote blikken container ‘Hickop malted milk’, en afgedankte telefoons. Ze scheurt ook veel zakjes met ijsblokjes open en laat die over de vloer slingeren. Die spullen komen van onder haar jas tevoorschijn of ze duikelt ze op tussen de stoelen. Ze rotzooit ermee. Soms graait ze alles bij elkaar tot een berg die ze innig omarmt. Even abrupt werpt ze die van zich weg. Met een groot doek transformeert ze de stoelen tot een ijsberg waaronder ze schuilt.

Zo krijg je onmiskenbaar het gevoel dat Michel hier staat als een heel jong kind dat zich van de wereld niet bewust is. Als dit over erotiek of seks zou gaan, dan wel de pre-oedipale vorm ervan, waarin een kind zoekt naar de grens of de verbinding met de dingen om zich heen. Dat strookt ook met het ontbreken van een herkenbaar, sociaal aanvaard lichaamsschema.

Na een tijd gaat de jas uit, en vervolgens ook het kleed en staat Michel daar met naakt bovenlijf, met een veel te grote voetbalshort om haar lenden. Pas nu weerklinkt een soundtrack, of toch het geluid van ritmische stappen, die een echo lijken van haar eerdere ongecoördineerde acties. Ergens komt een veel te grote roze vilten cowboyhoed tevoorschijn, die ze op haar hoofd zet en tot aan haar hals neerzakt. Uit de Hickop trommel komt geluid, een zeurderig vertraagde klank.

Naar het einde van het stuk speelt Michel ook de voetbalshort en schoenen uit en staat ze daar in haar slip. Van achter het publiek gooit ze een stoere lederen jekker het podium op, en ergens anders duikelt ze een lederen broek waar ze zich met moeite, op haar rug gelegen, in wurmt. Maar de toon van het stuk verandert nauwelijks. Ze blijft in de weer met de troep die de vloer vult. Zo probeert ze het geluid uit de Hickop trommel te dempen door er een doek in te proppen en er bovenop plaats te nemen.

Uiteindelijk trekt ze de leren jas aan. Nu is ze niet langer een bum, maar eerder een macha, klaar voor een bizarre apotheose. Ze sleurt – nog even ongecoördineerd en onhandig – aan een koord dat de hele tijd aan de rand van het podium hing. Bij elke ruk produceert het een klank. In wankel evenwicht op het palet met wieltjes, met het touw vaak tussen haar tanden, schokt ze vooruit. Op den duur produceert ze zo een ononderbroken melodie. Tegelijk takelt het koord een tent in kantwerk omhoog die verborgen zat onder een vel papier op de grond. Daar eindigt het. Even abrupt als het begonnen was.

Cutlass Spring is het soort voorstelling die je lichtjes van je stuk brengt. Het duurt lang voor je ziet wat de voorstelling voorstelt, en hoe je er dus naar kan kijken. Echt uitsluitsel daarover krijg je trouwens niet. Het verband met de seksualiteit waarvan het programma gewag maakt is evenmin evident. Michel bruuskeert de kijker ook door op geen enkel moment zelfs maar oogcontact te maken en al eens gewoon te verdwijnen. Alsof je dit niet hoorde te zien.

Toch zit het stuk meticuleus in elkaar, met al die objecten die op het juiste moment verschijnen en in het spel betrokken worden. Het lijkt zelfs twijfelachtig of hier veel improvisatie aan te pas komt, al claimt Michel dat wel. Maar intrigerend is het wel. Michel boort bewustzijnslagen aan die we gewoonlijk ergens in een donker hoekje van onze geest verstopt houden, en confronteert je daarmee op een ongemakkelijke manier.

Foto: Florian Sumi