Eigenlijk kun je dit stuk over twee cowboys op zoek naar hun broer een indianenverhaal noemen: het zit zo lekker vol overdrijvingen, absurditeiten en ongerijmde logica dat het op het eerste gezicht als onwaar zal klinken, maar het gaat wel degelijk over de queesten van twee broers naar zichzelf, naar elkaar loslaten, naar zelfstandigheid, gepaard met veel vallen en opstaan.

Gerda Dendooven kennen we vooral als fantastisch illustrator van kinderboeken. Met een paar dikke strepen weet ze figuren en objecten karakters te geven. Ook schreef ze zelf kinderverhalen. Een paar boeken zoals Soepkinders en Het takkenkind zijn voor het theater bewerkt. Theaterteksten maakte ze ook, en ook die kwamen in handen van regisseur Jo Roets van Laika. En nu vroeg ze hem weer om haar schrijfsel in theater te verbeelden.

Laika (Antwerpen) maakte al een paar keer producties samen met Noël Fischer, ook al voordat ze artistiek leider was van BonteHond. De huidige artistieke leider René Geerlings zag een nieuwe samenwerking tussen de twee gezelschappen ook wel zitten. Dat alles leidde dan tot deze productie vol strapatsen van ‘De bende van Koewacht’ met Gert en Jo Jochems. Zij zijn ook in het echt broers. Joop van Brakel bespeelt vanaf de zijbank de banjo en andere snaarinstrumenten. Hij zorgt ook voor verrassende geluiden op juiste momenten.

In een proloog spelen Jo en Gert met poppetjes op een tafel de storm na die de moeder met hut en al van de prairie wegblies. De taferelen worden op de houtenlatttenwand geprojecteerd. Drie broers blijven verweesd achter bij de dikke eik. Dan verschijnen Billy en Bill in het echt. De ene heel stoer uitgedost, de ander met een geel hemd en bleke skinny broek. De een op een stoer stokpaard dat luid hinnikt, de andere op een stok met een knuffelvogel als kop. Het is duidelijk: Billy wil echt dé cowboy zijn, de ‘lone ranger’ die zwerft, spuugt, stinkt en heel lang kan plassen. Bill verlangt naar een vaste stek, een haardvuur en een hemelbed. De twee horen als broers samen, maar ze willen toch hun eigen weg gaan. Dat zorgt voor grillige dialogen en hilarische visuele situaties in een spel met het decor en de attributen (in een scenografie van Peter De Bie). De ene gaat op zoek naar verloren broer Ben in de woestijn, de ander naar een huis in de stad. Ze komen er andere personages tegen, zoals een Indiaan in een kartonnen tipi in de stad. Hij bedelt, geeft zijn ‘huis’ weg en zoekt wel iets anders. Als contrast prijst een opgeblazen Kerstman de consumptie aan.

Ook de Indiaan, de matrassenkoning van het slaappaleis, enzovoorts, zijn in een grappige en opvallende outfit gestoken (kostumering van Inge Büscher). Dit zijn echte typetjes. De cowboybroers zijn geen clichés, maar ook geen uitgevlooide karakters. Ze schuren tegen (herkenbare) typetjes aan. Ze zijn uitvergroot, bijwijlen grotesk, maar ze blijven geloofwaardig grappig. Ze spelen een slapstick, niet puur om het leuke an sich, maar met een tragische ondertoon van twee jongens die uit elkaar gaan maar niet zonder elkaar kunnen.

Vinden ze hun oudere broer, vinden ze elkaar? Zijn ze toch onlosmakelijk met elkaar verbonden, ondanks alle verschillen? Hun tochten door woestijn en stad, hun huisje bouwen, dat alles gebeurt gedoseerd en knap getimed, zoals het een slapstick uit goeie ouwe wildwesttijd betaamt. Met het nodige overtuigende spelplezier tussen de twee spelers, de muzikant en het decor. Heerlijk om naar te kijken en naar te luisteren. Cowboytje spelen wordt weer helemaal anders.