Soms komt het applaus na een voorstelling als een vraag uit je handen. Ja, je hebt gezien wat er werd getoond, je hebt gehoord wat er werd gezegd. En ook gezien en gehoord hoe dat kwaliteit had. Toch is er iets aan de voorstelling dat niet helemaal werd ingelost. Naar huis dan maar, nog even puzzelen dan maar. Het overkwam me gisteren tijdens Festival Tweetakt, na de solo Cloyne – A Sound Of Spaces In Between door Kaatje Kooij.

Kaatje Kooij wacht aan de zijkant van het ondiepe speelvlak dat overblijft nu de vloer van de kleine zaal van Theater Kikker is volgezet met de rijen klapstoelen waar wij zitten. Haar lichaam staat gespannen en wanneer ze haar plaats achter de microfoon inneemt, de ogen heeft gesloten en de eerste keer het effectenpedaal intrapt, vangt ze ons meteen met een zeer herkenbaar beeld van slapeloosheid: dat je ‘te hoog in je hoofd zit’ om te kunnen slapen. De soundtrack die ze in gang heeft gezet met die voet, knettert en kraakt, rusteloos zoals alleen nachtelijke zorgen en zelfverwijt je maken. We volgen deze vrouw tijdens haar ‘extremistische nachtwandeling’ langs duiven, dance battles en taxichauffeurs met speciaalbierbuiken. Dit, vertelt ze, overkomt haar vaker. Veel vaker.

De Cloyne uit de titel, een woord dat klinkt als een verwrongen vorm van clown, verwijst naar de perverse types in griezelfilms en games die hun rode neus niet opzetten om de mensen te laten lachen, maar om ze te laten beven. Zo is ook het zelfbeeld van de vertelster geperverteerd en ziet ze zichzelf als iemand met een masker op. Zo is ook de nacht pervers waarin een slapeloze onvrijwillig waakt en met al die ongerichte energie aan de reling van een brug staat. Soms echoot de performance even Sarah Kane’s 4.48 Psychosis.

Het is een mooie tekst, van Tommy Ventevogel, vol rake beelden van de stad bij nacht. Ventevogel speelt met woorden en zijn taal heeft een obsessief ritme, die een energie oproept als de gierende onslaap die slechte slapers soms treft en onverbiddelijk uit bed jaagt. Op de steeds aanwezige soundtrack, die Ventevogel ook maakte, glijdt Kooij onnadrukkelijk van spreken naar zingen, als in een spoken word performance. Eén plus één zou drie kunnen zijn; dankzij de toegevoegde lyriek zouden de zorgen van dit meisje des te gevoeliger kunnen resoneren bij ons kijkers, maar dat gebeurt niet.

Net als in zo’n onbeslapen nacht vol destructieve gedachtekronkels wringt er iets. We zijn dan wel heel dichtbij gezet door Kooij en eindregisseur Mirjam Koen, als publiek, maar de performer blijft op afstand. Heel even breekt ze er doorheen, lijkt ze weg te willen benen uit die minimale bewegingsruimte tussen ons en de wit aangelichte achterwand (het lichtplan is van Bas Standaar), maar even snel kruipt ze terug in zichzelf, achter de microfoon. Ze erkent onze nabijheid verder niet. Zoekt niemands blik en neemt onze lichamen niet mee in die spanning van dat van haar. De vraag rijst waarom wij kijkers daar dan moesten gaan zitten, ook in een wit halflicht bovendien. Alsof ook wij ons ongemakkelijk moeten voelen in die ruimte, recht achter elkaar gezet, om elkaar heen kijkend om de actrice ten voeten uit te kunnen zien. En: zou het schelen als ze niet via de microfoon zou spreken?

Pas op het einde is de focus weer strak gericht, dankzij het eindelijk ontbreken van dat witte licht over de hele zaal. In het donker staat ze, een schijf geel-groen licht op haar bleke gezicht. En wij in dat donker worden dan pas weer naar haar toegezogen, naar die woorden die ze dan beduidend sterker getimed zing-zegt, en voelen dezelfde vraag als die zij zichzelf stelt: leeft ze nou of niet? Het is fijn dat dat samenvallen van speler en kijker toch nog komt. Dat de zorgen toch nog uit het ene lichaam kunnen worden gestuurd en in dat van de ander kunnen landen. Maar Cloyne liet mij deze avond te lang zitten met die andere vraag: waarom ik niet met de overspannen nachtwandelaar kon meevoelen.

Foto: Dora Timmers