Opnieuw een festival aan tafel en in bed. De zeventiende editie van Cinedans, vorig weekend, werd geheel online gestreamd. Met een festivalpas kon je kijken wanneer je wilde, tot maandagmorgen heel vroeg. Dat heeft voordelen, maar het blijft een wonderlijke gewaarwording, zo op je eentje door een programma te struinen, zonder het gehol tussen filmzaaltjes en de vele ontmoetingen en gesprekken die daarbij horen.

Naast de internationale shorts-competitie waren er ook speciale programma’s rond covid en Hong Kong. ICK besloot na twee uitgestelde premières om de nieuwe voorstelling om te zetten naar film met regisseur Arno Dierickx, en er was een tegendraads portret van de Franse choreograaf Jérôme Bel door Sima Khatami en Aldo Lee.

Natuurlijk was er weer veel water, zoals in een van de prijswinnaars, Regained Bathers van Ludivine Large-Bessette, een mooie maar ietwat langdradige herneming van het oude thema van de baigneuse. Water nu als perfect spiegelend oppervlak, waaruit de vier danseressen naakt vanaf de dijen oprijzen, spelend met de verhoudingen onderling en het dwingende frame van de camera. Er ontstaat een licht provocerend perspectief op vrouwenlichamen, die niet alleen door negentiende-eeuwse schilders maar ook nog steeds door Facebook worden getaboeïseerd.

Provocatie is ronduit het onderwerp in de film Being Jérôme Bel. Zoals een van de regisseurs tijdens de Q&A bevestigt, is Bel niet de gemakkelijkste. Zijn werk in het theater blinkt uit in het bevragen van de conventies in dans en theater. Wat willen we op het danspodium zien? Hoe verhoudt de realiteit van lichamen zich tot de taal die we over die lichamen spreken en de daarmee gecreëerde machtsverhoudingen, die bepalen wie gezien wordt en wat er te zien valt?

Maar ook Bel betoont zich al te menselijk, wanneer hij halverwege de opnames van de documentaire een ware machtsgreep doet. Hij wil het portret, dat in de loop van jaren wordt gefilmd, omzetten naar een project van hemzelf en eist al het filmmateriaal op. De film toont mooi hoe hij heen en weer zwalkt tussen verschillende posities.

De anti-auteur Bel weet in een groot museum van mensen uit het publiek zonder omhaal performers te maken, door ze gezamenlijk tot 1000 te laten tellen. Diezelfde man heeft moeite als anderen hem laten optreden in hun film. ‘Het is mijn spel, het zijn mijn ideeën.’ Het op de spits drijven van zijn rol als ‘onderwerp’ van andermans blik en regie mag ongemakkelijk zijn – en de volle waarheid krijgen we ook niet te zien, aangezien Bel vroeg om een ruzie uit de film te knippen – maar de film roept interessante vragen op.

Een zelfde soort controle, maar dan minder concreet en heel anders geformuleerd, is onderdeel van het werk van Emio Greco en Pieter Scholten. Greco treedt ook nu op als de kwade genius, gemaskerd en in pak, zoals hij in eerder werk als een angstige Charly Chaplin of mismoedige clown god speelde. Die rol van grand auteur wordt in Blasphemy Rapsody We Are The People van een extra laag voorzien door de stem van Iggy Pop en diens remake van We are the people van Lou Reed uit 1971. Zo kwetsbaar als Reed klinkt op de oude opname, zo zelfverzekerd, berustend en cynisch is Pop in zijn versie uit 2019. Er is in vijftig jaar inderdaad wat veranderd, maar wat?

De film, geregisseerd door Arno Dierkx, gefilmd door Josje van Erkel en gemonteerd door Kim Meuwissen en Laura Helbing, blinkt uit door beweeglijkheid en vele splitscreens, bij elkaar gehouden door een sterke montage en een overheersende kleurfiltering van blauw, wit en zwart. Met de dansers gehuld in geraffineerde, witte sportswear en opgejaagd door een wilde mix van nostalgische liedjes en vette dance-beats, speelt de film uitdrukkelijk met de suggestie van een enorme, ad infinitum opgerekte videoclip.

Maar juist het toegeven aan de vele mogelijkheden van videomontage, in combinatie met de groepsdansen die zowel naar charleston als tarantella verwijzen, maar ook iets van Bollywood-entertainment meenemen, maakt dat de dans overtuigt als tegenwicht tegen het visueel-esthetische entertainment dat zo typisch is voor hedendaags mediagebruik. Tegelijkertijd blijft de focus op die ene groep beeldschone, jonge mensen op een theaterpodium, met hooguit een enkele blik naar de straat buiten of het zicht binnen op een leeg, licht rokend auditorium.

Het opgesloten zijn in rituele pogingen – of die nu om escapisme of verzet draaien, aangaande de links en rechts opduikende grote auteur of de begeleidende songteksten – geeft een uitgesproken dystopisch beeld. Ondanks de blasfemie in de titel doet de film, of de choreografie, haast nostalgisch aan in de manier waarop de concreetheid van de wereld wordt teruggebracht tot vruchteloze pogingen in een zwarte doos met projecties en gemonteerde verdubbelingen van de performers over en weer. De stemming mag regelmatig wisselen, zoals dat in een rapsodie hoort, maar de situatie is statisch en afgesloten. Een alternatief op het driftig door blijven dansen lijkt vooralsnog ondenkbaar.

Wat dat betreft vallen een aantal kleinere films op in de programmering van Cinedans 2021, die duidelijk een uitweg zoeken in de concreetheid van het dagelijkse lichaam, geworpen in een wereld waarop dat lichaam maar relatief invloed heeft. De Noorse Elle Sofe Sara filmde (en regisseerde) in Thank You Lord Sami vrouwen in een kerk, terwijl ze zichzelf in trance dansen. In Plain Sight, van de Iraanse Tanin Torabi, bestaat uit één lange take en laat dansers zien op een grote boulevard midden in Teheran, bewegend tussen het overig publiek en het vele verkeer. En in Siamoise, een Franse inzending voor het studentenprogramma, probeert de Taiwanese filmmaakster Hai-Wen Hsu de relatie met haar lichaam te herstellen via bezoeken aan een kinesioloog. Die laatste leest emoties in haar lichaam, waar ze zelf geen weet van heeft.

Geen van deze films toont spectaculaire dans of theater, noch de deconstructie daarvan. Ook hebben ze geen van alle de pretentie om de wereld te verbeteren of de mensheid te ontmaskeren. Daarentegen maken alledrie op een uiterst bescheiden manier een doorleefde verhouding tot de wereld duidelijk, waarbij de inzet van de lichamen cruciaal is. De ervaring van het gefilmde lichaam, waar je overigens vaak alleen maar naar kunt raden, verschuift lichtelijk het begrip van de wereld eromheen. De filmmakers lijken allen op zoek naar een bepaalde geborgenheid of aarding, en healing is in twee van de drie gevallen regelrecht het onderwerp. In geen van de films is iets van cynisme te bekennen.

Ook de dansfilms in het Hongkong-programma zijn vaak letterlijk om pogingen om, ondanks de politieke situatie, iets van aarding te vinden. Sham Kwan Yins theatrale The Kingdom of Men is uitgesproken politiek en redelijk wanhopig, wat gezien de omstandigheden goed te begrijpen is. De hoofdpersoon beschrijft zichzelf als een losgeslagen schip op zee. Ook Come Rain or Shine van Justyne Li Sze-yeung gaat uit van een pessimistisch vooruitzicht – mensen leven als mieren, staat in de begeleidende tekst te lezen – maar de film zelf heeft een uiterst overtuigende, grootstedelijke energie, waar Sze-yeung niet alleen als filmmaker, maar ook als choreograaf en danser het beton en het asfalt, de regen en de straat voluit omarmt.

Ontroerend is het serene portret van de choreografen en performers Aaron Khek Ah-Hock en Ix Wong Thien-Pau door Tsang Tsui Shan in Ward 11. De mannen vertellen in voice-over over hun leven en werk samen, terwijl ze dansen en kleine performances doen. Een kunstenaarsbestaan trekt in flarden voorbij en geeft de uiterst zorgvuldig gekozen beelden een extra laag. Langzaam wordt duidelijk dat een van hen hiv heeft en ziek is. De film laat prachtig zien waar het cultiveren van beweging als een vorm van kunst toe in staat is. Dat kunst en dans in het bijzonder, als praktijk, dus vanuit het perspectief van de maker, aarding of heling, rust of berusting kan opleveren, hoe verontrustend de situatie verder ook is.

In het nagesprek zeiden meerdere deelnemers dat dansfilm ook een indirect alternatief is, wanneer directe vormen van (politieke) expressie onmogelijk worden. Dat het programma uit Hongkong bijdroeg aan het aantal films dat de urbane omgeving exploreert, hoeft niet te verbazen. Al met al een interessante editie, waar een nieuwe generatie duidelijk van zich laat horen.

Foto Ward 11: Jessey Tsang