Als kind geloofde ik heilig dat Walt Disney al die films en pretparken zelf had bedacht en gemaakt. Als ik hem ooit zou tegenkomen, zou hij me zeker een rondleiding geven.

Nu weet ik dat de Willy Wonka’s van deze wereld echt niet zo leuk zijn, en ik vermoed dat nieuwe generaties dat nog veel eerder inzien. Die prikken zo door de façades van glimlachende CEO’s die door hun virtuele snoepfabrieken lopen en oreren over verbeelding. Willy Wonka is allang niet meer de joviale fabrieksdirecteur die Roald Dahl in 1964 schreef, maar een Musk of Zuckerberg die een monopolie op suikergoed najaagt.

Toegegeven, de kinderen voor wie de musical Charlie and the Chocolate Factory bedoeld is, zullen het misschien nog even als zoete koek slikken. Maar toch voelt de musicalversie, die door de Theateralliantie voor het eerst naar Nederland is gebracht, gedateerd aan.

We volgen het arme jongetje Charlie Bakker, die dolgraag een van de vijf gouden tickets wil winnen waarmee hij een rondleiding kan krijgen door de fabriek van de geniale Willy Wonka (Remko Vrijdag). Met een beetje geluk wint Charlie een levenslange voorraad chocoladerepen, maar in de fabriek krijgt hij stevige competitie van vier niet al te aardige kinderen met hun eigen chocolade-ambities. Wonka trekt ondertussen zijn eigen plan: met deze stunt kan hij weleens de volgende CEO van zijn bedrijf vinden.

Dat de aankondiging van Wonka verdacht veel lijkt op het volkslied uit The Hunger Games zal componist Marc Shaiman niet bewust hebben gedaan, maar het zet wel de toon voor een tweede helft waarin een arm kind wordt uitgekozen om mee te doen aan een gevaarlijke wedstrijd van een rijke man en daarbij een kleine kans heeft om zelf rijk te worden. 

Na een eerste helft die aanvoelt als één lange expositie – van Charlie, Wonka, zijn moeder en opa en de vier andere kandidaten en hun ouders – blijkt de tweede helft ook niet veel spanning te hebben. We gaan van wonderlijke kamer naar wonderlijke kamer en verliezen kind na kind, tot uiteindelijk de winnaar overblijft.

Wat goed werkt in het boek en de verfilmingen blijkt niet per se geschikt voor een musical, iets wat in de vorige edities op West End en Broadway ook al bleek. Charlie and the Chocolate Factory heeft andere kwaliteiten, waarover later meer, maar de verhaallijn is er niet een van.

Bovendien zijn de problematische elementen uit Dahls boek moeilijk te negeren, al hebben regisseur Jasper Verheugd, choreograaf Pim Veulings en kostuumontwerper Mattijs van Bergen zeker hun best gedaan om ze te verzachten. Het is bijvoorbeeld een goede keuze om Caspar Slok (tijdens de première gespeeld door Tom Wijkamp) geen dikmaakpak te geven, zoals vorige versies wel werd gedaan. Tegelijkertijd wordt er nog steeds geen kans onbenut gelaten om grappen over zijn gewicht te maken.

De Oempa-Loempa’s zijn de meest controversiële personages in Dahls boek door de duidelijke parallellen met slavernij. In de musical zijn ze wit gegrimeerde pantomimespelers, maar de context blijft onveranderd: ze zijn uit een exotisch en gevaarlijk land ‘gered’ door Wonka en maken nu met plezier chocolade voor hem.

Met een bestaande musical die gebaseerd is op een bekend kinderboek heb je natuurlijk maar weinig speelruimte om echt aanpassingen te maken. De populariteit van dat kinderboek zal ook de reden zijn geweest om deze musical in onzekere tijden naar Nederland te brengen. Maar de vraag blijft of het niet hopeloos verouderd is.

Een pittige taak voor de Nederlandse makers om hier chocola van te maken. Veel van de mankementen in Charlie and the Chocolate Factory zitten ingebakken in het materiaal en worden niet geholpen door het ongeïnspireerde script van David Greig of de muziek en liedteksten van Shaiman en Scott Wittman, die niet in de buurt komen van hun grote hit Hairspray (2002) .

Het is de fantasievolle vormgeving waarmee het Nederlandse team echt een stempel drukt op het materiaal. Zodra de kinderen in de fabriek komen, tillen de decors van Joris van Veldhoven, de video-projecties van Arjen Klerkx en het lichtontwerp van Marc Heinz de voorstelling naar een hoger plan.

We komen in een rollercoaster van referenties naar de moderne kunst: van een duizelingwekkend Escher-achtig trappenhuis tot een René Margritte versie van een olifant (ceci n’est pas un éléphant!) en een grote machine van druipende ogen die doet denken aan Salvador Dalí.

Dit alles suggereert een surrealistische koortsdroom waarin je nooit helemaal zeker weet in wat voor rare wereld je bent belandt. Veulings en Van Bergen werken hier ook mooi samen in de choreografieën van de wat griezelige Oempa-Loempa’s, wiens witte gezichten en handen licht lijken te geven in het donker. De aantrekking van de tweede helft ligt niet zozeer in wat er gebeurt, maar meer in wat voor nieuwe toneelbeelden er gaan verschijnen.

Daarnaast wordt de musical geholpen door een sterke kindercast. Waar Remko Vrijdag het voortouw neemt in de tweede helft als een Ruttiaans gladde Willy Wonka, draagt de rol van Charlie Bakker de eerste helft. Een riskante opgave voor een jonge acteur, maar de 9-jarige Noah Fontijn overtuigt meteen. Dit is niet de brave Charlie Bucket die we kennen uit de eerste film, maar een Charlie met pit die de voorstelling een welkome energieboost geeft.

Naast Fontijn komen ook de eerdergenoemde Tom Wijkamp, Madelief Adriaansen als de verwende Veruca Peper, Nova Hamel als kauwgum-influencer Violet Bauderest en Róman Perrier als de game-verslaafde Joris Teevee mooi uit de verf. De kleine momenten die ze hebben met hun ouders laten een terugkerend thema zien in het werk van Roald Dahl: revolting children worden gemaakt door de ouders.

Foto: Margot de Heide