Na de vele revivals dit seizoen van importmusicals die al eerder in Nederland te zien zijn geweest (The Lion King, Hair, A Chorus Line) is er dankzij onze zuiderburen van Music Hall toch iets nieuws onder de zon: Chaplin – de Musical, in 2012 nog op Broadway, en nu voor enkele dagen te zien in de Amsterdamse RAI. Hoewel het verhaal prachtig is geënsceneerd, weet het helaas nergens echt te raken.

In de openingsscène van Chaplin – de Musical blikt komiek Charlie Chaplin (Nordin de Moor), inmiddels redelijk op leeftijd, terug op zijn hele leven als artiest. Over het iconische typetje waarmee hij wereldberoemd werd – de zwerver (tramp)– verzucht hij dat hij wilde dat hij hem nooit geschapen had. Waar de oplettende kijker nu zou verwachten antwoord te krijgen op de vraag wáárom, pakt Chaplin – de Musical anders uit.

In het script van Thomas Meehan (De ProducersHairspray) en Christopher Curtis zien we Chaplin door middel van een lange serie flashbacks opgroeien in Londen, waarna hij naam maakt in Amerika, om vervolgens weer terug te keren. In een epiloog wint Chaplin een Academy Award, en dan zit de musical er weer op. Al snel na de openingsscène rijst de vraagt wat het nut is van deze serie flashbacks; wat willen Curtis en Meehan ermee laten zien, en wat zal het personage Chapin zich erdoor realiseren? Helaas is de terugblik niet meer dan dat – een overzicht van Chaplins leven en roem.

Onderweg krijgt het publiek een aantal losse verhaallijnen voorgeschoteld. Zo is er de geschiedenis van Chaplin die zijn eerste vrouw ontmoet met wie hij een baby krijgt die sterft (dit alles voltrekt zich in slechts drie scenes) en een episode waarin een roddeljournaliste – een personage dat in de tweede akte nogal plots ten tonele wordt gevoerd – Chaplin probeert te ontmaskeren als communist. Tussendoor komen er nog wat hoogtepunten uit Chaplins loopbaan voorbij, zoals de beroemde Hitlerpersiflage uit The Great Dictator, dat eerder als verplicht nummer aanvoelt dan dat het van toegevoegde waarde is.

Helaas wordt juist de lijn die het meest potentieel heeft om dichter bij het personage Chaplin te komen niet voldoende uitgewerkt: de relatie tussen Chaplin en zijn geestelijk zwakke moeder (een ontroerende Marleen van der Loo), die Chaplin met een trauma opzadelde door hem als klein kind naar een armenhuis te brengen. Een gemiste kans, want juist daar zit het hartzeer dat voor de complexe lagen in het personage van Chaplin zou kunnen zorgen en zijn hang naar roem verklaren. Maar doordat het script het personage aan de oppervlakte houdt, raken de emotionele scènes niet. Door de vele losse lijntjes en het ontbreken van een duidelijk doel voor Chaplins terugblik op zijn leven, mist eveneens een spanningsboog.

Maar dan het decor – al het bovenstaande speelt zich af tegen een effectief geheel van simpele stalen constructies die in iedere scène worden omgetoverd tot een scala aan verschillende plekken: van grimmige Londense achterbuurten, neergezet met subtiele projecties, en een uitklapbare houten proscenium die de sfeer van het vaudevilletheater oproept, tot een moderne Amerikaanse filmstudio. Het ensemble verschijnt in een veelvoud aan kleurrijke kostuums en met name de vaudevillescènes zijn daardoor een lust voor het oog. Ook in de muziek zijn duidelijke invloeden van vaudeville en music hall aanwezig, hoewel sommige liedjes wat sentimenteel zijn en eerder doen denken aan zoetsappige Amerikaanse musicals uit de jaren negentig. Daar tegenover staat dan weer het flitsende nummer The Exile, een muzikaal en visueel hoogtepunt waarin Chaplin Amerika wordt uitgezet. Storend is echter dat de muziek regelmatig de zang overheerst, waardoor die slecht verstaanbaar is. Een opvallende uitzondering is Jeroen Phaff als filmproducent Mack Sennett, die juist in een van de vlotste nummers bijzonder goed articuleert.

Al met al is met de uitvoering van Chaplin – de Musical niks mis, maar inhoudelijk laat het stuk te wensen over.