Vooral de groepsdans imponeert in Ed Wubbe’s Casablanca. Hét verhaal van dé Hollywood-klassieker wordt gebruikt als basis voor een theatrale voorstelling waarin abstracte dans en verhalend ballet elkaar afwisselen.

De film Casablanca (1942), middenin de Tweede Wereldoorlog gemaakt, vertelt het verhaal van een vrouw (Ingrid Bergman) die wordt verscheurd tussen plicht en liefde en tussen twee minnaars: haar ex, de cynische Amerikaanse bareigenaar (Humphrey Bogart), en Victor Laszlo, de Tsjechische verzetsleider. De oorlog speelt een grote rol in de film: in Casablanca proberen de aan de nazi’s ontsnapten transitpapieren te bemachtigen voor de Verenigde Staten.

In een aantal sleutelscènes horen we in de voorstelling dialogen uit de film: het cynische stemgeluid van Bogart ‘Of all the gin joints, in all the towns, in all the world, she walks into mine’ of het smachtende geluid van Ingrid Bergman: ‘Play it, Sam. Play As Time Goes By’. Het roept beelden op van de film, maar voor de meeste mensen – in elk geval voor mij – is dat zo lang geleden dat ze hooguit een sfeer oproepen: de pianobar, zwart-witbeelden van een vliegveld in de mist, Bergman met een zonnebril en sjaaltje, Bogart met zijn onafscheidelijke sigaret, iets met louche types en verraad.

Waar het verhaal ook alweer over gaat, wordt niet echt duidelijk in de bewerking van Wubbe, wat jammer is omdat er wel voortdurend naar wordt verwezen, zodat je vergeefs probeert dans en gesproken filmcitaten met elkaar te verbinden. In een fraai abstract decor (ook van Wubbe) dat bestaat uit een draaiend platform met daarachter een halfronde wand, worden groepsdansen en duetten afgewisseld.

De van melancholie doortrokken sfeer wordt vooral  door de filmmuziek van Max Steiner overgebracht. Het beroemde thema ‘As Time Goes By’ wordt veelvuldig geciteerd maar ook horen we flarden van het Franse volkslied of op de achtergrond nazistische strijdliederen, waardoor we even herinnerd worden aan de tijd waarin de voorstelling zich afspeelt.

Wubbe heeft er Marokkaanse Berbermuziek aan toegevoegd voor een aantal groepsscènes waarin het voltallig ensemble van 22 dansers te zien is, sfeervol belicht, in fraaie, uitbundige choreografieën die het gepassioneerde verlangen naar vrijheid lijken uit te drukken. Het roept de couleur locale op van een Marokkaanse havenstad, iets wat in de film nagenoeg ontbreekt, maar hier, met zijn (vluchtige) verwijzingen naar de actualiteit van immigranten en vluchtelingen, juist een dimensie toevoegt. Die link met de actualiteit wordt dramaturgisch overigens niet uitgewerkt.

De vrouwen worden op handen gedragen, soms staan ze op de schouders van de mannen. In vrij simpele kostuums, witte of grijze pakken, soms met een militair tintje, lijken ze op elkaar. De rol van Bergman, herkenbaar aan een sjaaltje met zonnebril, wordt door meerdere danseressen gedanst, wat de herkenbaarheid (en daarmee het begrip voor het verhaal) compliceert. Alleen Bonnie Doets met haar gemillimeterde kapsel en zonnebril is duidelijk herkenbaar als Gestapo-agent, zij vervult de rol van het kwaad. In het sterke slotbeeld voert zij het ensemble aan: met golvende zwarte verenwaaiers roept het beeld associaties op met het oprukkende zwarte gevaar van het nazisme, maar ook met vliegbewegingen.

Mooi is het lichtontwerp (Xavier Spruit Bleeker), vooral het werken met licht en schaduw. Wel zijn de overgangen soms erg abrupt, van Hollywood-achtige filmspots naar ingetogen Berbersferen. Er wordt uitstekend gedanst, soms jazzy, soms modern; op de pianomuziek wordt gewalst en ook de charleston komt voorbij. In liefdesduetten wordt zowel de taal van klassiek ballet als die van de moderne dans uitgebuit. Juist de meer abstracte stukken werken sterk, terwijl het proberen vast te houden aan een verhaallijn de verbeelding alleen maar in de weg staat.

Foto: Bas Czerwinski