In de mallemolen van het leven draai je allemaal je eigen rondje mee. Heddy Lester wist het al. Haar nog tamelijk onschuldige mallemolen is bij het NNT een doorgedraaide carrousel geworden, een nimmer stoppende machine waarvan de minder gelukkigen van deez’ aard’ de raderen vormen. Niet langer een vrolijke kermisattractie maar een niemand ontziende draaikolk, waarin gedanst moet worden. Gedanst totdat je er bij neervalt.

Carrousel is geïnspireerd op het boek They shoot horses, don’t they, waarin de soms maanden durende dansmarathons werden beschreven die tijdens de crisisjaren ’30 in Amerika werden gehouden. Het gaf de arme deelnemers de kans op tijdelijke roem of een bescheiden geldprijs. Het publiek vond het prachtig, net zoals bij de Romeinen genoten werd van de gladiatorengevechten op leven en dood. Lijden als vermaak.

De nieuwe artistiek leider van het NNT, choreograaf en regisseur Guy Weizman, wil weten hoe het heden ten dage gesteld is met deze vorm van bizar leedvermaak. In Carrousel onderzoekt hij dat op een wijze die steeds meer zijn artistieke credo begint te worden: met een zo volledig mogelijke integratie van dans, toneel en muziek. Deze ménage à trois is hier nog geen volledig geslaagde liaison, hoewel er veel moois valt te beleven.

Carrousel begint overweldigend. Begeleid door de pompende muziek van K[h]AOS, een ensemble van Asko/Schönberg, worden op de houten wand die het decor vormt (een soort halfpipe die geïnspireerd lijkt door kermisattractie ‘de steile wand’) bewegende animaties geprojecteerd van een dansende meute. De dansers/acteurs van het NNT bewegen daar doorheen. Dansend, glijdend, vallend. Het bloedrood dat een prominente plek in de beelden inneemt suggereert al dat er slachtoffers zijn gevallen.

Deze openingsscène vat de maanden samen die voorafgegaan zijn aan waar we nu zijn: de dertigste dag van de dansmarathon. Er zijn nog vijf koppels over. Zij moeten strijden tot het bittere eind.  Terwijl de muziek alsmaar doorgaat, soms uitbundig, soms met niet meer dan een monotone tik, blijven ze bewegen. Tot dansen zijn ze al niet meer in staat. Zolang hun knieën de grond maar niet raken.

Maar waarom doen ze eigenlijk mee? In korte intermezzi worden de uiteenlopende beweegredenen toegelicht. Niet letterlijk maar in min of meer poëtische beschouwingen (van schrijver Bernard Dewulf) over het leven. De ene keer is dat romantisch van aard, de andere keer krijgt het de vorm van een lied. Of van pure wanhoop: ‘ik voel me afwaswater dat ronddraait voordat het de afvoer instroomt’.

Deze pauzemomenten, telkens toegestaan door de blijmoedig-cynische spreekstalmeester Igor Podsiadly, zouden ons meer begaan moeten maken met het lot van de dansers maar daarvoor zijn ze fragmentarisch. Te veel flarden die ten onder gaan in die almaar doorgaande waanzin van het moeten bewegen. Dat schrijnende beeld is dermate dominant dat de persoonlijke ontboezemingen het telkens afleggen. Muziek en beweging winnen het hier van het toneel.

En zo wankelt Carrousel iets te veel op zijn benen en raakt het zijn balans kwijt. Een balans die tegen het eind weer hervonden wordt als de toneel ook gaat draaien en er een duizelingwekkend bewegingspatroon ontstaat.

Een antwoord op de vraag waarom mensen graag kijken naar andermans leed hebben we dan niet gekregen. Wel een bij vlagen indrukwekkende en ontroerende poging het leven te tonen zoals zich dat aan mensen kan voordoen. Hard en meedogenloos.

En Weizmans poging om toneel en dans een gelijkwaardige plaats te geven mag dan niet helemaal geslaagd zijn, aan de dansende acteurs en de acterende dansers ligt het niet. Die kruisbestuiving gaat in de toekomst zijn vruchten nog wel afwerpen.

Foto: Andreas J Etter