Terwijl de maan opkomt, vliegt een troep ganzen in formatie over de Zilverzandgroeve Beaujean in Heerlen. Sprookjesachtiger kon de setting niet zijn voor Carl Orff’s meesterwerk Carmina Burana, een even duistere als vreugdevolle compilatie van Middeleeuwse liederen.

In Heerlen worden ze gebracht als een gesamtkunstwerk van muziek, zang en vormgeving door een indrukwekkend groot ensemble, onder leiding van Carlus Padrissa, regisseur van de Catalaanse groep La Fura dels Baus.

Duitse studenten schreven in de twaalfde en dertiende eeuw de ruim tweehonderd liederen die de Carmina Burana vormen. Freiherr Christoph van Aretin vond het handschrift met meer dan tweehonderd liederen in 1803 in het klooster van Benediktbeuren. In 1935 zette de Duitse componist Carl Orff (1895-1982) een selectie van vijfentwintig liederen op muziek. Zijn versie verwierf grote bekendheid en populariteit, met ‘O Fortuna’ als vlaggenschip. Dat lied is een lofzang op Vrouwe Fortuna, heerseres van de wereld. Haar geluksrad is het symbool van het eeuwige ronddraaien van de wereld van geluk naar ongeluk en weer terug.

En nu maakt een enorm ensemble een oogstrelend muzikaal spektakel van het meesterwerk van Orff. In deze Carmina Burana werken verschillende makers samen. Ruim negentig musici van Philharmonie Zuidnederland (een fusie van het Brabants Orkest en het Limburg Symfonieorkest) begeleiden negentig zangers van Opera Zuid en Symfonisch Koor Aken, plus vier solisten. De muzikale leiding is in handen van Josep Vicent.

In het semi-natuurgebied van de zandgroeve, met stukjes bos en een meertje, is een enorm podium neergezet met een grote koepel voor de akoestiek en tegen eventuele regen. Daaronder is een reusachtige hoepel opgehangen. De doorsnede daarvan is groot genoeg om het orkest en een aantal technische installaties te herbergen, aan het oog onttrokken door een tot op de grond hangend doek. Daarop zijn projecties te zien en het dient als kantelend decorstuk.

Terwijl links van die reuzenhoepel het vrouwenkoor en rechts het als monniken uitgedoste mannenkoor de openingshymne ‘O Fortuna’ inzetten, wordt op het doek een razende reis door de sterren geprojecteerd, met een soort oerknal waaruit de aarde voortkomt. Smeltend ijs maakt plaats voor water, licht, bloemen en ontwakende vrouwen. Maar waar lieflijkheid is, komt slechtheid al snel om de hoek kijken. Omgeven door vuur maakt de duivel, het kwaad, zijn opwachting. Die neemt bezit van hele groepen mensen en verdwijnt nooit meer helemaal van het strijdtoneel.

De studenten die de liederen, de ‘carmina’, schreven in Benediktbeuern, ‘Burana’, maakten een compilatie van teksten over de natuur, over de slechte kerkelijke en wereldlijke overheid, over drank, gokken, seks en liefde. Volgens dirigent Josep Vicent is het hoofdthema het vieren van het leven. Maar deze Carmina gaat veel verder dan dat. Elke vorm van menselijk genot heeft een wrang randje. Tijdens een soort Bacchanten-feest krijgt een wellustige vrouw (actrice Luca Espinosa) die baadt in een glazen ton vol water wijndruiven aangereikt. Maar wanneer de druiven tot wijn gestamp zijn, blijkt de vrouw een van de gedaantes van de duivel (bariton Toni Marsol). Een haan (countertenor Jordi Domènech) wordt aan het spit geroosterd, terwijl achter hem geprojecteerde mensen op diezelfde manier garen.

Was La Fura dels Baus vroeger nogal lomp en grofstoffelijk in zijn vormgeving, met veel vuur en vet en vuil, deze Carmina Burana is daarentegen esthetisch, kunstzinnig vormgegeven in wit, zwart en rood, de kleuren van onschuld, het kwaad en de lust. Regisseur Padrissa eist het uiterste van zijn solisten Toni Marsol, Jordi Domènech en Amparo Navarro (sopraan). Hangend in ketenen in een kraan, staand op een zwevend platvorm, of nat van het roodgekleurde water zetten ze bij een graad of tien in de klamme avondlucht unverfroren hun personages neer. Marsol is een sterke en bijna echt gevaarlijke duivel. De stem van Navarro heeft een enorm vocaal bereik en een indrukwekkend volume. Het orkest is uitstekend, strak en toch subtiel gedirigeerd door Vicent. Pardissa zet dansende nimfen in om pastorale scènes te vervolmaken. Monniken, voorzien van hetzelfde sikje als de duivel heeft, zijn juist liederlijk en dronken.

In al dit theatrale geweld zitten een paar haarscheurtjes. De techniek is dermate ingewikkeld dat de overgangen nu en dan haperen. De twee vrouwenfiguren, sopraan Navarro en actrice Espinoza, zijn niet duidelijk van elkaar onderscheiden. Beiden zijn wit, rood en zwart geschminkt, beiden dragen een soort Medusapruik met slangachtige dreadlocks. Beiden hebben een korset aan met prominent aanwezige borsten, de sopraan een wit, de actrice een rood. Zo verbeelden ze samen de lust, de verleiding, de kracht en de macht, en tegelijkertijd de mateloosheid, het kwaad en de slechtheid in de vrouw. Alleen is het wel goed opletten welke van beiden aan het werk is.

Niet helemaal vlekkeloos is de koorzang. Zowel de mannen als de vrouwen hebben moeite met echt tegelijk zingen wanneer de muziek geen straf doorbonkend ritme oplegt. Doet die dat wel, dan trekt bij de mannen het ritme hier en daar.

De kracht is dat deze Carmina Burana juist geen eenvoudige viering van het leven is. Het is een nogal een zwarte, zwaar op de hand zijnde, barokke voorstelling, waarin de duivel overal rondwaart en al het goede overwint.

Foto: Luc Lodder