Het sympathieke festival van kleinschalig muziektheater in Ostade A’dam in de Amsterdamse Pijp eindigde dit jaar met een interessante avond. Twee maal Carmen. Eén keer vrij traditioneel, Bizets opera compact teruggebracht tot een versie voor drie zangers. Na de pauze op een volkomen andere manier, alleen een zangeres en een dj, die de opera als uitgangspunt nemen voor geheel andere gedachtes.

Tamar Niamut is de eerste Carmen en ook een van de bedenkers van deze verkorte versie van de beroemde opera van de Franse componist Georges Bizet uit 1875 naar de novelle van Prosper Mérimée uit 1845. Er is geen decor, alleen één achtergrondscherm waarop foto’s van Sevilla worden geprojecteerd en korte teksten die het verloop van de handeling samenvatten. Op de grond ligt een kring van rozenblaadjes, een stierenhuid en wat sigaretten, die de arena en een sigarettenfabriek symboliseren. Geen orkest; Lineke Lever speelt de muziek met overgave op een ouderwetse vleugel.

Tenor Jeroen de Vaal is de ongelukkige politieman Don José, die valt voor de wilde zigeunerin Carmen; bariton Bas Kuijlenburg speelt een dubbelrol als Zuniga, de barse superieur van José, en Escamillo, de trotse stierenvechter, die verliefd wordt op Carmen. Tamar Niamut is een mooie en mooi zingende vurige vrouw, die de mannen uitdaagt totdat zij aan het einde wordt doodgestoken door José, degene die het meest van haar houdt.

In haar inleiding had docent theaterwetenschappen Mieke Kolk uitgelegd dat de dood van Carmen op zich niet zo bijzonder is: in bijna alle negentiende-eeuwse opera’s sterft de heldin op het laatst, aan ziekte, door zelfmoord, door moord, als straf of ook wel eens: zomaar. Wel bijzonder aan Carmen is dat zij een outsider is, een arbeidster, een zigeunerin, een vrouw die vrij wil zijn, die haar eigen leven wil leiden (en niet lijden) en die haar vrijheidsdrang met de dood moet bekopen.

Op die gedachten borduurt Dilan Yurdakul op een onverwachte manier voort als de tweede, eigentijdse Carmen. Zij vraagt zich af of Carmen gelukkig is als vrijheid zoekende vrouw. Of is dat niet eerder een vorm van doorgeschoten individualisme? Zij vecht onophoudelijk, tegen haar verstikkende situatie, tegen haar moeder, tegen mannen, tegen de moeilijkheid als vrouw een eigen taal te vinden, tegen de eenzaamheid ook. Yurdakul doet dat in alle toonaarden, als rapper, zanger, in wanhopige uithalen. Zij wordt gesteund door Stijn Hoes aan een synthesizer, die als een soort van dj de muziek van Bizet onder handen neemt, zodat er soms niet veel van overblijft. Ook hier is het toneelbeeld heel eenvoudig: drie wanordelijk opgestelde schermen met vage beelden en scherpe schaduwen.

De tegenstelling tussen deze twee Carmens is totaal, muzikaal en inhoudelijk. Ik vond het een spannende avond.

Foto: Jean van Lingen