Het regieconcept van Robert Carsen stamt uit 2009, maar is na dertien jaar nog altijd spectaculair, vaak schokkend en knarst soms een klein beetje. In zijn heel sensuele versie van Carmen, de beroemde en populaire opera uit 1875 van Georges Bizet, bij de Nationale Opera, staat vanaf het allereerste begin een gigantische tribune centraal, die verschillende functies uitoefent.

Eerst, al tijdens de ouverture, spiegelt het publiek op die tribune de toeschouwers in de zaal, ze zijn net zo geïnteresseerd, verveeld, snel afgeleid als wij. We zien hier geen marktplein, maar de mannen zijn allemaal agressief, de vrouwen soms afhoudend, soms uitdagend. Al gauw is het een seksueel feest van allen tegen allen. Spectaculair klimmen de fabrieksmeisjes, de soldaten, en de jongens en meisjes van het kinderkoor over de rijen stoeltjes op en weer.

Het tweede bedrijf speelt in een bordeel met veel mooie vrouwen en daar verdwijnt de tribune naar de achtergrond. In het derde bedrijf stellen al die stoeltjes, enigszins geforceerd, een bergketen voor. Maar in het slotbedrijf zitten er meer dan vierhonderd mensen op de tribune (het koor van De Nationale Opera en 350 figuranten) die tegelijk een stierengevecht aanschouwen en de strijd tussen een fiere Carmen en een wanhopige Don José. Het is nu alsof het koor Don José toejuicht als hij Carmen smeekt, dreigt en uiteindelijk neersteekt, terwijl die mensen toch echt alleen maar komen om de toreador Escamillo (Lukasz Golinski) aan het werk te zien. Die triomfeert aan het einde, onaangedaan door het drama dat we hebben gezien.

De Don José van de Franse tenor Stanislas de Barbeyrac is eerst een slungelachtige jongen, dan een droevige deserteur en mislukte smokkelaar en ten slotte een moordenaar tegen wil en dank. Het is Carmen die hem dwingt haar te doden. De Micaëla van de Guatemalaanse sopraan Adriana González is geen braaf boerenmeisje, maar oogt en klinkt uitzonderlijk sterk. De soevereine, zwarte, Amerikaanse mezzosopraan J’Nai Bridges is heel mooi in haar rol van Carmen. Dat zij, bijna als enige op het toneel, donker is, accentueert wel hoe weinig divers het beroemde Amsterdamse operakoor nog altijd is. Zelfs nagenoeg alle figuranten zijn lijkbleek. Het Nederlands Philharmonisch Orkest speelt de meeslepende muziek van Bizet warm en hartstochtelijk onder de jonge, Canadese dirigent Jordan de Souza.

Toch is er iets vreemd aan deze voorstelling. Regisseur Robert Carsen heeft hem na al die tijd blijkbaar niet zelf opnieuw willen instuderen; maar ook Jean Michel Criqui en Maria Lamont, die in het programma vermeld staan voor ‘instudering regie’, kwamen bij het eindeloos lange, zeer enthousiaste slotapplaus niet op het toneel. Toch hebben ze, naar mijn gevoel, aanzienlijk aan het huidige regieconcept bijgedragen door de menselijke relaties te benadrukken die door alles wat er op de tribune gebeurt in de verdrukking kunnen komen. Met veel oog voor detail. Tot en met de onaangedane suppoosten die telkens het zand moeten aanvegen en de pesterige jongens en meisjes van het – voortreffelijke – Nieuw Amsterdams Kinderkoor.

Foto: Bart Grietens