Het Britse gezelschap Candoco werkt al twintig jaar met dansers met en zonder fysieke handicap of, zoals de makers het zelf uitdrukken, ‘dansers met verschillende mogelijkheden’. Je kunt je afvragen of dat een goede zaak is. Ervan uitgaande dat het doel is mensen met een fysieke belemmering in de podiumkunsten te integreren, is zowel een bevestigend als een ontkennend antwoord mogelijk. Want ja, er wordt structureel een podium geboden aan dansers met een handicap maar nee, zij komen daardoor toch enigszins in een gehandicaptengetto terecht.

Het mooiste zou natuurlijk zijn als reguliere gezelschappen zonder met de ogen te knipperen ook dansers met een handicap zouden aannemen, maar dat gebeurt maar weinig – al leek er na de geweldige voorstellingen van DV8 even een omslag op til – en het kán in vele gevallen ook gewoon niet. Wat dat betreft is het goed  dat Candoco er is. Bovendien heeft het gezelschap in twee decennia een flinke ontwikkeling doorgemaakt, waardoor choreografen van naam bereid zijn nieuw werk te maken voor het Londense gezelschap. Een uitdaging: nu eens geen verzameling hard bodies met ongelimiteerde mogelijkheden, maar mensen met ieder een eigen fysieke gebruiksaanwijzing.

Het programma dat Candoco tijdens het Spring Performing Arts Festival presenteerde was jammer genoeg zelf wat beperkt: twee stukken van rond een half uur. In translation van de Israëlische choreograaf Emanuel Gat was een tamelijk rechttoe rechtaan muziekballet, met duetten, trio’s en ensembles op flarden Bach en veel stilte. Gats vloeiende bewegingsstijl, zwenkend, met veel vloerwerk en poëtische armchoreografieën, oogt zoals vaker als een compleet terloops ontstane reeks dansimpulsen en past de zeven dansers goed, zodanig dat hun fysieke handicap eigenlijk irrelevant is; Annie Hanauer zou met haar armprothese bij wijze van spreken zelfs in een zwanencorps de ballet nauwelijks opvallen en de ontwikkelingsstoornis van Victoria Malins rechterarm en -been wordt handig verhuld. Alleen de rolstoel van Rick Rodgers laat zich niet zo gauw vergeten en oogt toch als een Fremdkörper in de vrij traditionele choreografie. Opmerkelijk genoeg is hij vooral tijdens fragmenten met veel armbewegingen in het nadeel – telkens moet hij met zijn handen naar beneden om zijn stoel te besturen, waardoor de synchroniciteit wordt doorbroken.

In Rachid Ouramdanes Looking back maakt Rodgers daarentegen ook ‘gewoon’ een sprongetje in een van de groepsdelen, zwiert hij zijn eigen parcours en maakt hij met zijn rolstoel logisch deel uit van de bevroren tableaus, die met een videocamera op het witte achterdoek worden geprojecteerd. Ouramdanes werk is een opeenvolging van (overwegend) solodelen, waarin persoonlijke kwaliteiten en emoties worden uitgedrukt. Sterk is de solo van Hanauer, die langdurig op een been balancerend zonder haperingen een sequentie van poses aan elkaar rijgt. Als ze haar tweede voet weer op de vloer zet, voelt dat in de zaal als een opluchting. Door de algehele traagheid en het ritme dat langdurig door het ensemble in een soort (trage) flamenco-zapateado wordt gestampt, krijgt het stuk een mooie verwachtingszwangere sfeer.

Ook het geluid werkt daaraan mee. Looking back is gezet op een drone-achtige soundtrack. De sterke vormgeving valt deels samen met de muziek: over het toneel verspreid staan zes gitaren in hun standaard, met een ingenieus mechaniek (een draaischijf in de vorm van een lp) dat nu en dan een stevige slag over de snaren geeft. Mooie vondst. Tof gezelschap.

 

Foto In translation: Hugo Glendinnnig