Een heerser die de grenzen van zijn heerszucht zoekt en daar overheen kiepert? Of toch een tiran die de dromers onder zijn volk en de lafaards onder zijn politici tart en uitdaagt? Caligula blijft een intrigerend raadsel.

Ergens op driekwart van de voorstelling zet de protagonist Caligula (een prachtrol van Vincent van der Valk) de enige persoon die aan hem gewaagd is, de Realpolitiker Cherea (een prachtrol van Martijn Nieuwerf), klem in de positie van ondervraagde. Niet de prettigste plek om te zitten tegenover de onberekenbare Caligula. Het lijkt Cherea niet te deren. Hij blijft de rust zelve.

Schrijver Albert Camus geeft voor deze scène (in de eerste versie van het stuk uit 1939/1941, derde bedrijf, vijfde tafereel) de volgende regieaanwijzing voor de acteur die de titelfiguur speelt: ‘komt heel natuurlijk over, voor het eerst sinds het begin van het stuk.’ En zo is het hier precies. Het is een sobere en stille scène, met Wagners ‘Tristan’-motief als hartenklop in het geluidsdecor. De scène is in alles huiveringwekkend goed, dringt door tot de kern van het stuk.

Caligula: Waarom mij haten?

Cherea: Ik haat je niet. Ik vind je schadelijk. Haten kan ik je niet, omdat ik denk dat je niet gelukkig bent. En ook minachten kan ik je niet, omdat ik weet dat je geen lafaard bent.

Caligula: Waarom wil je mij dan doden?

Cherea: Omdat ik je schadelijk vind. Ik ben voor zekerheid, ik heb dat nodig. En de meeste mensen zijn zoals ik.

Caligula’s experiment met zijn onderdanen is te onberekenbaar geworden. De Cherea’s in dit leven kunnen zo’n wereld niet aan. ‘Ik hou mezelf het liefst in de hand,’ zegt hij. Caligula doet precies het omgekeerde. Hij leeft vanuit het absurde inzicht dat mensen sterven en niet gelukkig zijn. Cherea houdt van het leven en wil juist het geluk. Dat gaat niet samen.

Regisseur Thibaud Delpeut en zijn dramaturg Joris van der Meer hebben alle ballastfiguren uit het stuk gekieperd. Om ruim baan te maken voor de kern: Caligula’s irrationele spel. Een spel met de werkelijkheid van zijn staat, zijn volk, zijn dierbaren, zijn hielenlikkers en zijn politieke tegenvoeters. Dat spel is ten diepste ook een toneelspel, een Spiel, een esthetisering van absurde gruwels. Het is wat Camus tot zo’n intrigerende tijdgenoot maakt. De horror van existentiële moordzucht en grensverleggende tirannie verplaatst Delpeut schijnbaar moeiteloos naar de dansvloer en de poppenkast. Waar het kruis van Caligula transformeert van een slappe lul tot de kut van Venus.

Camus’ Caligula wordt niet vaak gespeeld. Ivo van Hove’s tamelijk briljante en ook barokke enscenering uit 1996 kwam al een heel eind in het tonen van het duel tussen Kunst en Gezond Verstand. Delpeut krabt de laatste lagen vernis er nu af. Het stuk toont zich in zijn kale radeloosheid. Dat levert een urgente en belangrijke toneelavond op. Keelsnoerend sterk gespeeld. En hersenknersend tot ver na het slotakkoord: ‘Op naar de geschiedenis! Ik leef nog!’

[Sterren toegekend door de redactie]