Twee historische personages uit het legendarische Wilde Westen worden aan elkaar gekoppeld, gespeeld door een sopraan en een Franse popster. Klinkt spannend, maar in Calamity / Billy: A Two-part Paradise Lost worden ze niet echt met elkaar verbonden en is van een optelsom geen sprake.

Martha Jane Cannary (1852-1903), beter bekend als Calamity Jane, buitte al tijdens haar leven haar reputatie als outlaw die zich kon meten met mannen uit in wildwestshows. Hollywood maakte van haar vervolgens een geromantiseerde vrouwelijke rauwdouwer, waarbij genegeerd werd dat zij betrokken was bij meerdere zeer gewelddadige acties tegen de oorspronkelijke bewoners van Amerika. De liedcyclus Calamity van Ben Johnston, gebaseerd op Jean McCormicks Calamity Jane’s Letters to her Daughter, plaatst Calamity vooral in een tragisch, maar al net zo geromantiseerd, licht.

In brieven aan de dochter die zij ter adoptie opgaf, blikt zij terug op haar leven, probeert over te komen als een keurige vrouw die helaas enkele verkeerde beslissingen heeft genomen. Geweld wordt waar mogelijk vermeden, meer aandacht is er bijvoorbeeld voor het recept van een perfecte cake. Aan het eind van haar leven wordt ze blind en kan ze deze leugens niet langer opschrijven. Want leugens, dat zijn deze brieven, al werden ze lange tijd voor echt aangezien.

Johnstons liederen, waarin microtonaliteit subtiel wordt verweven met het blues- en folkidioom, worden prachtig gezongen en geacteerd door Claron McFadden in een spaarzaam uitgelicht decor dat als vanzelf het beeld van een westerse saloon oproept.

Maar niets is precies was het lijkt in deze voorstelling. In het tweede deel, waarin die andere legendarische outlaw, Billy the Kid, centraal staat, blijkt die saloon een billboard voor videoprojecties van verschillende tekentechnieken en zelfs een drive-in bioscoop waarop  een ontzettend vrouwonvriendelijk fragment uit een klassieke western wordt getoond.

Op de voorgrond de Franse rockzanger Bertrand Belin, die zich met microfoon in de hand ontpopt als crooner. Op de ritmisch complexe muziek van Gavin Bryars zingzegt hij flarden uit het leven van Billy, gebaseerd op Michael Ondaatjes The Collected Works of Billy the Kid. Achteloos vertelt hij over de vele moorden die hij op zijn geweten heeft, noemt ze allemaal bij naam – op de vijf indianen en de vogels om op te oefenen na. Het cakerecept van Calamity wordt gespiegeld in het opsommen van de doodsoorzaak van de vierhonderd graven op Boot Hill; zoveel door pistolen, zoveel door messen, zoveel door gevechten in saloons.

Een in moordend tempo gespeelde hoedown waarbij de violist meedanst lijkt een vrolijke onderbreking, maar de gezongen tekst is ontzettend clichématig en voert onverbiddelijk naar de slotscène met het weinig heldhaftige einde van Billy the Kid, ‘His legend is a jungle sleep’.

Het verloren paradijs uit de ondertitel blijkt allerminst een verheerlijking van het Wilde Westen. Veeleer tonen de makers het verlies van het geloof in de geromantiseerde variant van het Wilde Westen. De voorstelling ontmythologiseert, zoekt het conflict tussen beeld en tekst, maar het blijft allemaal net als de muziek te oppervlakkig – alleen de viool biedt een tegenstem – en ontbeert elke stellingname.

Wat de voorstelling daarbij in disbalans brengt is niet alleen het verschil in vocale en theatrale expressie tussen McFadden en Belin, maar ook de discrepantie tussen de puntige composities van Johnston die twintig minuten blijven boeien en het daaropvolgende uur waarin Bryars te vaak in herhaling valt en muzikaal geen spanningsboog weet op te bouwen.

Foto: Thibault Desplats