Met vrijwel dezelfde bezetting als waarmee ze 21 jaar geleden haar naam vestigde, herneemt theatergroep Carver Café Lehmitz – de eerste en enige reprise in haar bestaan nu de subsidie wordt stopgezet. Een voorstelling met fenomenaal spel en de zachte droefenis die zo’n gebeurtenis past.

Alleen Jim van der Woude is vervangen door René Groothof, verder is het de vaste Carver-kern die in wollen jassen het decor van goedkope caféstoelen en formica tafeltjes betreedt: Beppie Melissen, Leny Breederveld en René van ’t Hof. Vier stamgasten van het troosteloze Hamburgse café Lehmitz, een halve eeuw geleden vastgelegd door fotograaf Anders Petersen. Af en toe nemen de vier een wat onwennige pose aan, alsof ze zich plots bewust zijn van dat extra oog dat hun gescharrel waarneemt. Maar de meeste tijd wanen ze zich onbespied, deze mensen voor wie vrolijkheid en verdriet even dicht bij elkaar liggen als in een kinderleven. Naar hun geschiedenis is het gissen, maar in negentig minuten worden trefzeker de contouren geschetst van vier volwaardige karakters.

Met zwarte pruik, op hoge hakken, de handtas onder haar arm geklemd, is Beppie Melissen de deftigste van de vier. Uiterlijk dan. Op onbewaakte ogenblikken verliest ze zich in platte moppen en schunnig gedoe met een bierviltje. Schateren moet ze er zelf om, en wij met haar. Tot ze zichzelf weer in de plooi heeft en slechts besmuikte lachjes resten.

Groothof, blote voeten in sandalen, is de luidruchtigste. Af en toe is zijn spel nog iets te groot, alsof hij zich in een van zijn vertelvoorstellingen voor kinderen in plaats van het mimetheater van Carver bevindt, maar zijn expressieve mimiek en de onnavolgbare wijze waarop hij een lucifer in zijn neus parkeert, doen vermoeden dat hij de Carver-taal gaandeweg de tournee nog wel beter onder de knie zal krijgen.

Breederveld oogt even lullig als kwetsbaar met haar blote benen in plompe moonboots, het net te strakke hoofddoekje, de voor haar leeftijd flink te korte rok. Met een wezenloze blik begeeft ze zich van de ene man naar de ander, alsof een eigen wil ontbreekt. Maar dan schiet ze ineens fel uit, wat haar weerloosheid opmerkelijk genoeg alleen maar versterkt. ‘Je kunt wat meemaken als je niet dood bent,’ aldus een uitgestreken Melissen.

En dan is er Van ’t Hof, de ultieme schlemiel van het Nederlandse toneel, onze eigen Mister Bean. Een muizig ineengedoken, viezig klein mannetje met zijn snot en gehoest en broeierige blikken. Jachtig strijkt hij over zijn plat tegen de schedel geplakte haar. Zoals vaker speelt hij de sukkeligste van het stel. En toch weet hij te ontroeren: de onhandige manier waarop hij een pak kaarten schudt, een oude krant openvouwt en zich verlustigt aan een aangevreten gevulde koek. Van ’t Hof maakt er een weergaloze act van: met trappelende voetjes peuzelt hij eerst de rand van zijn lekkernij, pulkt omzichtig de amandel eruit, veegt koortsig zijn gezicht af met een smoezelige zakdoek.

Het is allemaal van een duizelingwekkende kwaliteit wat de vier acteurs met elkaar laten zien in deze intieme voorstelling waarin de personages dapper tasten naar geluk, tegen de klippen op vriendschap wordt gezocht en poëzie schuilt in kleine gebaren.

Voor wie Carver 23 jaar volgde, is Café Lehmitz anno 2012 misschien niet de verrassende gebeurtenis uit 1991, toen culminerend in de VSCD Mimeprijs, de prijs voor de meest belangwekkende voorstelling van het seizoen, en rijen van Bellevue tot het Leidseplein. De theatertaal waarmee het gezelschap destijds naam maakte oogt inmiddels vertrouwd. Maar die theatertaal is wél volledig door deze club acteurs bedacht, vormgegeven en tot in de kleinste bewegingen geperfectioneerd. De nieuwe uitvoering van Café Lehmitz is de vervolmaking van 23 jaar eigenzinnig theater maken, waaraan nu een gedwongen einde komt.