Jonge theatermakers kansen geven hun talenten te ontwikkelen is wat Compagnie COVAR wil met zijn caféprojecten, die gecoacht worden door de Vlaamse artistieke leider Els Roobroeck. In vier weken wordt een performance klaargestoomd. Deze keer was het de jonge theatermaker Sebas van der Donck die in het stadsdeel Heerlerheide op zoek ging naar verhalen om daaruit ‘een universeel portret te maken over familiebanden en de plek waar iemand opgroeit’.

Heerlerheide is een stadswijk van Heerlen, een wijk die veel last heeft (gehad?) van de armoede die de mijnsluitingen veroorzaakt hebben. Sebas van der Donck is in 2016 afgestudeerd in Tilburg als theaterdocent, speelde in verschillende (educatieve) voorstellingen in het zuidelijk landsgedeelte en Vlaanderen, en werkt op dit moment ook voor de talentontwikkelingsorganisatie VIA ZUID.

Compagnie COVAR houdt voor zijn projecten een strak schema aan: De maker krijgt één week de tijd om gesprekken te voeren met vijftien jongeren. Dit keer komen ze uit de ‘probleemwijk’ Heerlerheide, zogezegd een wijk van beton, omdat de mensen aldaar hard zijn, en zich niet kwetsbaar kunnen/durven tonen. Daarna krijgt de maker één week om zijn tekst uit te schrijven. Dan wordt er in één week gezocht naar de muzikale vormgeving van het verhaal, met de muzikanten Kwinten Mordijck en Stef Heeren. De montering en afwerking gebeuren in de vierde week. En dan kunnen ze de bühne op.

Vorige week speelde het trio in het gemeenschapshuis van Heerlerheide. Ik zie ze in de Stadstuin van Heerlen aan het werk, in open lucht, met volk rondom. Ik verneem dat dit het laatste weekend van de stadstuin is, het wordt nu een bouwterrein. Weer minder groen; kruidenbakken, klimrekjes en bloemenvelden verdwijnen. Op een bepaald moment tijdens de voorstelling rijdt een oude man met zijn elektrische rolstoel op de strook dwars tussen de performers en het groepje publiek. Hij draait om, kijkt een tijdje, snort weer weg. De performers kijken even op, maar gaan onverstoord verder.

Een jonge man in blauwe joggingbroek en met gele regenjas, staat met de handen omhoog. ‘Daar hang je dan.’ Aan een klimrek. Je voeten hangen boven de grond. Je wilt verder naar boven, maar je wilt ook terug, terug de vertrouwde grond onder je voeten voelen. Deze metafoor komt vaak terug, wat te vaak, als hij over de jongeren van de wijk vertelt, die zich er best wel goed voelen, maar ook van zichzelf weten dat ze hun eigen weg naar elders moeten inslaan, jongeren die hun ‘vergeten’ wijk ook als een blok beton ervaren.

Al snel gaat de vertelling ook over de maker zelf, hoe hij rust zoekt op de kolenberg in de natuur, hoe hij zelf zijn horizont wil verruimen, en dan staat er plots een pauw voor hem. Een traumatische ervaring uit zijn kindertijd komt hem voor de geest, waarbij hij heel bang is geweest. Zijn eigen verhaal over de angst die terugkomt, is herkenbaar, maar heeft in deze vorm toch nog geen universele allure. Wat is er van de buurtjongeren in gestopt? Hij citeert de jongeren wel, maar pas tegen het einde krijgen we een echt verhaal te horen van een verliefde Hindoestan.

Er wordt veel herhaald en expliciet verwoord. De vertelling an sich mist voldoende rijping. Uitvoering, spel en het samenspel met de muziek boeien wel. De muzikanten brengen live een soundscape die de vertelling stuwt, rustmomenten inlast, een sfeer weergeeft van twijfel, onrust en onbestemdheid. Best wel knap om zoiets te maken in zo’n kort tijdsbestek.

Foto: Luc Lodder