Het is moeilijk om iets te zeggen over het werk van Lotte van den Berg zonder te vervallen in clichés. Wat betekent het vandaag nog wanneer theater ‘een ontmoeting’ wordt genoemd? Een ‘ruimte voor gesprek’? Een ‘politieke vrijruimte’? Marketingpraatjes: ze leggen een flinterdun laagje van publieksbetrokkenheid bovenop een voorstelling die vaak alsnog een klassieke vorm heeft, met een afgetekend verschil tussen zij die iets vertellen en zij die luisteren.

Het vervelende aan die uitgewoonde frasen is dat ze onvoldoende de kracht benoemen van voorstellingen die wél die opstelling doorbreken, en dat soms heel radicaal doen, zoals Building conversation van Lotte van den Berg. Building conversation pelt de metafoor af van het ‘als’ en het ‘alsof’; vermijdt zoveel mogelijk de omtrekkende beweging die theater maakt om tot zijn mededeling te komen, want de mededeling is niet meer dan wat het woord zelf zegt: een mede-deling, een gesprek. Om die deling te laten ontstaan wordt zowel de persoon van de theatermaker als de theatraliteit van de context tot een bijna-nulpunt gebracht. Is Building conversation nog wel theater?

Wie het werk van Van den Berg een tijdje volgt bemerkt door de jaren heen, los van de consequentie en coherentie van het oeuvre, een paar verschuivingen. De consequentie en coherentie schuilen in de premisse dat Van den Bergs werk gaat over kijken, niet alleen in de evidente zin dat een toeschouwer een kijker is, maar in de zin dat het kijken zelf gethematiseerd wordt. De producties zijn niet zelden een vraag om aandacht voor datgene wat vaak bekeken wordt maar weinig gezien. In voorstellingen als Het blauwe uur (2003) of Gerucht (2007), beide op locatie, staat het kijken naar het alledaagse leven centraal. Aan dat alledaagse voegt Van den Berg minimale theatrale ingrepen toe, maar enkel om het bijzondere van dat alledaagse sterker te benadrukken. Paradoxaal genoeg bracht diezelfde premisse haar in de problemen daar waar aandacht vanzelfsprekend zou moeten zijn: in de black box. Van den Bergs eerste grotezaalvoorstelling Winterverblijf (2007), in de Antwerpse Bourlaschouwburg, bestond uit een ultratrage evocatie van (geestelijke) leegte. Wie niet wilde kijken, zag niets. Het geborneerde Bourlapubliek vluchtte en masse de zaal uit.

De verschuivingen gaan over het toenemende verlangen van Van den Berg om de hiërarchische codes van het theaterspel door elkaar te husselen en van de toeschouwer een deelnemer te maken, met als logische consequentie: het groeiend belang van ‘echt’ materiaal, geen vooraf bepaalde betekenissen, maar betekenissen die op het moment zelf ontstaan uit het samenzijn van de deelnemers. Waar Van den Berg in genoemde voorstellingen steeds voorzag in theatrale content, is in Building conversation enkel sprake van, om het met een hip woord te zeggen, usergenerated content. Building conversation is dus een raamwerk, een open ruimte, niet vooraf ingevuld door een moraal of mededeling van de theatermaker zelf. In die boodschaploosheid raakt Van den Berg aan het werk van de Vlaamse theatermaker-filosoof Pieter De Buysser. Ook hij probeert in zijn voorstellingen een ruimte te creëeren die oordeelloos is, en dus waarlijk politiek, omdat alles erin kan ontstaan.

Het streven naar ‘echtheid’ levert in een theatercontext natuurlijk altijd een paradox op, want de enige weg naar echtheid lijkt een totale ontmanteling van het ‘onechte’ theatrale systeem van concept, regie, dramaturgie. Van den Berg is consequent: zelfs het basisidee van Building conversation liet ze groeien uit ontmoetingen met deelnemers. Een goede plek om daarmee te beginnen is het locatiefestival Oerol, met zijn brede en diverse publiek. In 2013 hield Van den Berg op Terschelling een publieke brainstorm rond de vraag wat er op het eiland gebouwd moest worden. Het antwoord van de Oerolbezoekers luidde: een ruimte voor gesprek. Van den Berg pakte dat antwoord op. Niet dat ze een voorstelling ging maken als gesprek – het streven bestond er juist in de metafoor, de ‘als’-constructie te laten verdwijnen. Building conversation is een gesprek. Zo komt het dat ik vooraf word opgebeld door de productieleidster, die me verzoekt geen opschrijfboekje mee te brengen. Wie in de rol van toeschouwer blijft, zoals journalisten vaak geneigd zijn te doen, kan evengoed wegblijven. ‘Gewoon komen met jezelf volstaat.’

In Building conversation vertrekt een kleine groep deelnemers voor een vijf uur durende onderneming met elkaar op tocht. Iedere deelnemer heeft gekozen voor een bepaalde gesprekstechniek: het gesprek zonder woorden, het socratische gesprek of de ‘Bohm’-methode, gebaseerd op begrippen uit de kwantumfysica. Elke groep vertrekt naar een andere plek op het eiland. Er is geen introductieronde, wie nieuwsgierig is naar de namen en beroepsbezigheden van zijn collega’s moet daar zelf naar informeren.

Met een zevental onbekenden en Van den Berg trek ik het bos in voor ‘het experimentele gesprek’. Vandaag zal dat verlopen volgens de dissensustheorie van de Waalse politicologe Chantal Mouffe. Van den Berg zal zoeken naar de grootst mogelijke tegenstelling in de groep, omdat het, zo zegt Mouffe, belangrijk is om ‘agonisten’ te zijn, om in te zien en te erkennen dat er verschillen zijn, zonder ‘antagonisten’ te worden – vijanden. Na een wandeling van een klein half uur bereiken we een open plek met een houten huis waarop enkel een dak staat. Eerste werk: het huis samen opbouwen, door de panelen in de zijwanden te schuiven, krukjes te zetten, dekens aan te brengen. Iemand bekommert zich spontaan om de kachel, er wordt hout gesprokkeld.

Het gesprek wordt ingezet door het zoeken naar een tegenstelling, een scheidslijn binnen de groep. We komen tot een stelling rond ‘ik’ en ‘de ander’ – wie zet in zijn leven zichzelf voorop, wie is vooral gericht op zijn medemens? Aan dit bot zit vlees: er hangt een cluster begrippen aan zoals vrijheid en verantwoordelijkheid, zorg en zelfstandigheid, gemeenschap en individu. Vervolgens vraagt Van den Berg de groepen om tegenover elkaar te gaan staan en de verschillen hardop te benoemen. Dat begint rustig en beschaafd, in genuanceerde en omfloerste bewoordingen – zo zijn wij postmoderne mensen opgekweekt, in de cultuurrelativistische overtuiging dat elke mening een andere waard is. Zo sterk zijn wij het verschil ontgroeid, dat alleen al het benoemen ervan ons moeite kost. Maar Van den Berg staat dit voorzichtige gepriegel niet lang toe.

Door in te grijpen in de bewoordingen of door zelf het voorbeeld te geven – ook zij heeft stelling genomen – zet ze de groepen scherper tegenover elkaar, weert ze nuance, dwingt ze positie te kiezen. De tegenstelling verhardt en de groepen polariseren. Er ontstaat aan beide zijden een lichte agitatie die opgloeit tot verontwaardiging en uiteindelijk ontvlamt in woede. Verwerpelijk egoïsme wordt nu bitsig geplaatst tegenover kleffe naastenliefde, overmoedig zelfvertrouwen tegenover laffe angst. De uithalen zijn scherp: wie kwaad is durft zich te tonen. ‘Ik wil geen stervende Syriërs in mijn achtertuin,’ zegt een oudere vrouw ferm. ‘Grenzen dicht.’ We winden ons op omdat we de anderen niet begrijpen en omdat we hen niet kunnen bekeren. Van den Berg laat begaan tot op die cruciale grens waar tegenstanders vijanden worden. Dan legt ze het stil. Wie daar zin in heeft kan nu naar een tegenstander toegaan en die aanraken op de manier die hem gepast lijkt.

Opmerkelijk is dat ik haar vraag ervaar als een verzoek om verzoening, terwijl dat niet het geval is. Ik kies mijn felste tegenstander uit en ga naar hem toe, er volgt een rare omhelzing: ongemakkelijk, ongewenst. Ik voel dat ik terugval in mijn sociaal wenselijke rol, de rol die voorschrijft dat ik niemand mag veroordelen, dat andere meningen prima zijn, dat verschillen weg te masseren en weg te nuanceren zijn – en dat voelt niet goed, want ik ben kwaad. Ik heb helemaal geen zin om mijn tegenstander te omhelzen. Ik laat me, zo voel ik aan, in de luren leggen door de nuanceringsdrift, de consensusdwang die zo eigen is aan mijn generatie. Hij ook. De essentie van onze Building conversation is juist dat er in het gesprek geen oplossing wordt gezocht voor het verschil. Het gesprek is de oplossing. De sessie eindigt met een moment van reflectie, waarbij beide groepen op hun rug op de grond liggen, door elkaar heen. Dan breken we samen het huis af, wandelen we terug naar het startpunt en eten daar samen. Want ook al stond je daarnet lijnrecht tegenover elkaar, je moet toch samen met elkaar door, op deze wereldbol.

Twee dingen blijven hangen: de ontroerende overgave waarmee iedereen zich in dit avontuur stort – mensen laten in hun ziel kijken, ik laat in mijn ziel kijken. Dat is een heftige ervaring. Een tweede vaststelling, of eerder een inzicht, is het feit dat een ware ontmoeting niet altijd gebeurt tussen gelijkgezinden, maar evengoed kan plaatsvinden tussen opponenten. Net dat is de definitie van het politieke, zegt Chantal Mouffe. Wat Building conversation doet is simpelweg de herschepping van het politieke (niet: de politiek). De passieve toeschouwer/burger wordt een actieve deelnemer/burger. In de politieke arena – die volgens Mouffe leeg moet zijn en die Van den Berg ook leeg laat, door er geen van haar eigen mededelingen in te plaatsen – spreekt hij zich uit over een onderwerp dat de hele gemeenschap aangaat. En net zoals het ‘echte’ politieke proces een vorm (van theatraliteit) nodig heeft om te kunnen bestaan, met spelregels en een gecodeerde context, houdt ook Van den Berg in Building conversation die gestructureerde context over. Dus ja, Building conversation is theater, maar minimaal: theater dat niet meer doet dan randvoorwaarden scheppen. Bescheiden theater. Maar groots aan impact.