‘De moed om mensen te helpen heeft niets met afkomst of kleur te maken, je helpt mensen omdat je vindt dat je dat moet doen.’ Deze woorden, van een familielid van de Surinaamse Elisabeth ‘Betty’ Bergen (1905-1983), vormen het leidmotief van de voorstelling Brieven aan Bertje van Bodil de la Parra in het kader van Theater Na de Dam.

De la Parra brengt solo het verhaal van de in Paramaribo geboren verpleegster Betty, kleinkind van een plantage-eigenaar, die in de jaren twintig of dertig als weeskind naar Nederland kwam en als verpleegkundige ging werken in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. De voorstelling vormt het verslag van de zoektocht naar deze intrigerende vrouw afkomstig uit de kolonie die Suriname destijds was. Ook voor De la Parra was Betty aanvankelijk min of meer onbekend, maar dat veranderde toen ze zich in Betty ging verdiepen. Er waren overeenkomsten, bijvoorbeeld hun wortels in Suriname. Tevens hebben beiden een verre Joodse achtergrond.

In de openingsscène verhaalt De la Parra over de eerste ontmoeting met een nicht van Betty, de toen 81-jarige Michal Nobach-Bergen, die een herinneringsboek schreef dat Tante Betty heet, met als ondertitel Hoe een Surinaamse verpleegster onderduikers had en zelf Dachau overleefde (Uitgeverij De Kring, 2023). De la Parra komt terecht in een ingewikkeld familieverhaal van tal van neven, nichten, tantes, ooms, aangetrouwde familieleden enzovoort. Gastvrij wordt ze ontvangen, dat zeker, maar na vijf uur en vele telefoontjes later duizelt het haar. De namen en verhalen buitelen over elkaar.

Met behulp van het boek probeert De la Parra in te zoomen: Surinaamse vrouw, verpleegkundige, naar Nederland vertrokken, in 1940 getrouwd, man overlijdt spoedig daarna. Ze woonde aan de Harmoniehof 59 in een dubbele bovenwoning. Ze besluit onderduikers in huis te nemen, het worden er acht. Er zit een enkele peuter bij, en dat is gevaarlijk. Maar ze is ervan overtuigd dat alles goed afloopt.

Eén van de jongsten is Bertje Hamburger, dan drie jaar. Ze hecht zich aan hem. Maar een buurvrouw verraadt de onderduikers en er volgt, in 1944, een inval door drie Duitsers, met als gevolg deportatie naar de kampen. Alleen Bertje en Betty overleven; zijzelf keert, na Vught, Ravensbrück en Dachau, terug naar Nederland.

Dat is allemaal persoonlijke geschiedenis die De la Parra in rap tempo en met een overvloed aan namen vertelt. Het onderduikverhaal verbeeldt ze door houten klapstoelen in een rij te plaatsen voor de nieuwkomers, en kleine stoeltjes voor de peuters. Als een van de pasgetrouwde onderduikers, Celine Gans (1911-1945) zwanger raakt, loopt Betty zelf over straat alsof ze schijnzwanger is met kussen en al; dat is een ijzersterk beeld. Ze doet dat om extra bonnen te krijgen.

Haar emotionele band met Bertje zet zich voort na de oorlog, althans, in haar eigen belevingswereld. Daar ligt het werkelijke drama. Ze schrijft hem brieven die geleidelijk ontaarden in smeekbeden: ze wil hem terugzien, hem weer in zijn wangetje knijpen, ze wil weer zijn tante zijn, zelf is Betty zonder kinderen gebleven, ze heeft ‘een lege schoot’. Die emotionele band die onderduikmoeders met onderduikkinderen hebben, is een veelbeschreven trauma uit de bezettingstijd; het vormt de kern van onder andere het toneelstuk Leedvermaak (1982) van Judith Herzberg.

Betty’s verlangen Bertje te zien vormt de kern van Brieven aan Bertje. De toon van smeken laat haar diepe verdriet zien. Het contact met Bertje, later Bert, en zijn ouders is nooit hersteld; de brieven werden vergeefs geschreven. Na de oorlog wordt het huis Harmoniehof 59 een plek waar veel Surinamers terechtkomen; tante Betty is gastvrij, er is muziek, ze kookt, iedereen is welkom. Er wordt gedanst.

Aanvankelijk is ook Betty het middelpunt van het feestelijke huis, tot ze zich steeds meer terugtrekt, rokend in de keuken met slechts een peignoir aan. Ze is getraumatiseerd door de oorlogsjaren en ze heeft een schuldgevoel: had ze de peuters en de baby wel in de onderduik moeten nemen?

Kort verbeeldt De la Parra iets van zelfverwijt, maar ze staat er niet lang bij stil. Misschien had dit motief sterker benadrukt moeten worden. Dat was diepgravender geweest dan de vele familiale vertakkingen van het begin, die je als toeschouwer buitensluiten omdat je het niet kunt onthouden. Een tweede verlies dat Betty tekent is dat lange tijd, zeven jaar, neef Roy bij haar komt wonen, maar op een dag vertrekt hij naar Suriname en keert nooit meer terug, dat is een aangrijpend parallel verhaal.

De la Parra vertelt het verhaal sober, met minimale, treffende muzikale begeleiding van Marlon Penn op gitaar. Zijn vertolking van het lied ‘Mamaisa’ is ragfijn. Om de Surinaamse achtergrond te benadrukken komen er Surinaamse begrippen door de tekst. Ook zou Betty graag verrukkelijk Surinaams voor Bertje willen koken. Het eerbetoon aan deze verzetsheldin is beslist betekenisvol

Regisseur Paul Knieriem en De la Parra kiezen voor grote mate van abstractie. Ze gebruiken geen fotoportretten van Betty Bergen, terwijl die er wel zijn: die staan zowel in het boek als werden uitgezonden bij de televisie-uitzending Vergeten helden, gepresenteerd door Jörgen Tjon A Fong. Ook liet hij het interieur van Harmoniehof 59 zien.

Het is natuurlijk een keuze om het levensverhaal in abstracto te vertellen, toch raak je steeds benieuwder naar hoe de Surinaamse Elisabeth eruitzag en naar ander beeld. De la Parra wijdt geen woorden aan haar uiterlijk, ze vertelt bijvoorbeeld niet dat ze een verpleegstersuniform droeg met een witte kap, zoals destijds gebruikelijk. We zien haar niet voor ons.

De klapstoelen en vooral de twee peuterstoeltjes vormen natuurlijk een mooi beeld voor de onderduikers die liever niet gezien willen worden. Een ander raadsel dat intrigerend is en dat slechts wordt aangestipt is hoe de bezetter omging met mensen van kleur. Kennelijk maakte dat niet uit, Joods dus wel, Surinaams niet. Dit zijn slechts enkele kanttekeningen die de onderliggende maar wel cruciale thema’s behelzen. Ze lijken wat ondergesneeuwd in de familieverhalen die wél uitvoerig verteld worden.

Beeld: Bart Grietens