Abdelkader Benali staat achter Lavinia Meijer. Ondanks zijn kleine gestalte torent hij een kop boven haar uit. Zij heeft net ontdekt dat haar Koreaanse vader haar ter adoptie heeft aangeboden zonder dat haar moeder hiervan wist. Hoe dan en waarom, wil zij weten.

Bars en vol zelfrechtvaardiging antwoordt hij. Hij moest haar alleen opvoeden, omdat zijn vrouw ging studeren in de stad. Dat was in hun cultuur een schande, daarom verbood hij haar ooit nog haar dochter te zien. Waar komt dan die handtekening vandaan op het adoptieformulier? Die is gezet door een nicht, die ‘mooi kon schrijven’.

Het is een van de weinige momenten waarop de verhalen van Benali en Meijer elkaar kruisen in de voorstelling Brief aan mijn dochter. De schrijver kwam op zijn vierde vanuit Marokko naar Nederland met zijn familie, de harpiste werd op haar tweede geadopteerd door een Nederlands echtpaar. In deze tijden van aanhoudende vluchtelingenstromen is hun zoektocht naar identiteit bijzonder actueel.

Afgezien van een tafel, een harp en een batterij slagwerk, is het podium leeg. Benali komt alleen op. Energiek beent hij naar voren en zegt dat hij een aantal vragen gaat beantwoorden. Waarom hij zo goed Nederlands spreekt bijvoorbeeld. Nou, hij woont hier al sinds zijn vierde. Wat zou hij geworden zijn als hij niet gekozen had voor het schrijverschap? Crimineel natuurlijk! Een gegeneerd lachje golft door de zaal. Wanneer gaat hij terug naar Marokko? Alleen op vakantie, zo blijkt. Hij krijgt de lachers opnieuw op zijn hand met het beeld van een Marokkaan in een Kip Caravan.

Benali neemt achter de tafel plaats, om een brief te schrijven aan zijn nog ongeboren dochter. Een stapeltje boeken ligt klaar om gesigneerd te worden: ‘Vrouwen baren, schrijvers signeren’, zegt hij met een olijke grijns. Dan komt Lavinia Meijer op, een koffertje in haar hand.

Ook zij beantwoordt vragen die haar geregeld gesteld worden. Nee, ze ziet er inderdaad niet Nederlands uit, ze komt oorspronkelijk uit Korea. Of dat niet moeilijk is? ‘Ach, dan zeg ik altijd maar: het is een lang verhaal.’ Ondertussen pakt ze cd’s uit die ze straks zal gaan signeren, een mooie parallel met de boeken van Benali.

Hierna loopt ze naar haar harp en speelt tinkelende loopjes, doorsneden met stevig gebeuk op de lage snaren. Ondertussen ontlokt slagwerker Christiaan Saris ruisende geluiden aan een ocean drum, een met balletjes gevulde lijsttrommel. Hij zal zich tijdens de anderhalf uur durende voorstelling ontpoppen tot een ware klanktovenaar, die het betoog van Benali en Meijer treffend muzikaal illustreert.

Die delen, grotendeels onafhankelijk van elkaar, hun levensverhaal. Benali vertelt over zijn conservatieve vader, die zijn moeder aan huis gekluisterd hield en hem afranselde met een broekriem. In de brief aan zijn dochter noemt hij zijn kind-in-wording ‘mijn kompas’; hij hoopt niet zo’n bruut te worden als zijn eigen verwekker.

We volgen hem op de weg naar zijn geliefde, die pas na veel moeite zwanger wordt, en leven mee met zijn angst om de aanstaande bevalling. Op het moment suprême gilt hij het samen met Meijer uit, terwijl zij woest op de snaren ramt en hij – als een barende moeder – kracht zet tegen haar instrument. Na deze orgie van klank constateert hij droogjes: ‘Daar ben je!’

Meijer vertelt hoe ze als tweejarige door haar vader werd achtergelaten bij het kindertehuis, maar in Nederland liefdevol ontvangen werd door haar adoptiefouders. In haar harpklasje treft ze enkel blonde meisjes, met namen als Anne-Fleur, Merel, of Vosje. Als iemand ondanks haar afwijkende uiterlijk oppert dat ze lijkt op haar vader, kopt haar moeder gevat in: ‘Mijn man heeft toverballen!’

Maar dan valt een brief op de mat van haar Koreaanse vader, wat haar tegelijkertijd woedend en nieuwsgierig maakt. Als ze voor een concert naar Seoel reist, ziet ze op televisie een ‘vrouw in een prachtig gewaad’ spelen op een instrument waarvan de klank haar vertrouwd in de oren klinkt: een kayagum. Dit is een Koreaanse plankciter met zijden snaren, die veel wegheeft van een harp.

Gehuld in een traditioneel Koreaans kostuum speelt ze hierop een korte melodie, terwijl de slagwerker met droge tikjes en gonzende drums een Aziatische sfeer oproept. Op band horen we een vrouw met beverige stem een Koreaans slaapliedje zingen. Hierna ontmoet Meijer haar vader, met wie ze – via een tolk – een stroeve ontmoeting heeft. Aan het slot van de voorstelling toont ze zich ook benieuwd naar haar Koreaanse moeder.

Er zijn beslist raakvlakken tussen Benali en Meijer, maar ondanks enkele interacties blijven hun verhalen los van elkaar staan. Ze zijn bovendien te particulier en te weinig gesublimeerd om ons daadwerkelijk te raken: een universeel betoog over ontheemdheid ontbreekt. Vooral Meijers relaas wordt wel erg rechttoe rechtaan verteld – schreef zij zelf haar tekst? Bovendien speelt zij weliswaar fantastisch harp, maar wordt zij als acteur overschaduwd door Benali, die bovendien meer boven de materie lijkt te staan.

Ondanks Benali’s sterke podium présence en de evocatieve muziek van Meijer en Saris wordt Brief aan mijn dochter niet meer dan de som der delen.

Foto: Scherpontwerp