‘Ik voelde me al slecht, maar nu ben ik helemaal kapot’, jammert de fauteuil waarop mevrouw Botje bij aanvang van de voorstelling nog zo lekker lag te slapen. Het is het kantelmoment in de voorstelling: werkten mevrouw Botje en de Telefoonman tot dat moment elkaar vooral tegen, nu werken ze als dokter en zuster eendrachtig samen waarbij de eerder lieflijk toegezongen stofzuiger op slag in een zuurstofapparaat verandert. Ondertussen ontstaat er iets moois, niet alleen tussen hen, maar vooral tussen broek en jurk aan de waslijn.

Het huishouden van mevrouw Botje is nogal merkwaardig. In de televisie zwemt een goudvis, de wasmachine praat en lijkt vooral sokken op te eten, terwijl de telefoon water en – als je het verkeerde nummer draait – koffie levert. Bovenal hebben alle apparaten en het meubilair zo hun eigen gevoelens en praat mevrouw Botje voortdurend met ze. Het past heel goed bij de belevingswereld van vierjarigen die doodgewone objecten een eigen wil en functie geven.

Ook mevrouw Botje reageert in de eerste plaats op wat ze ziet. Als op een dag de Telefoonman voor de deur staat en zij door de brievenbus louter een broek ziet, begroet zij dan ook de broek en niet de man in de broek. En als die man haar vertelt dat hij er is omdat zij een storing heeft, voelt ze meteen aan haar eigen lichaam – waar zit die storing dan? Het resulteert naast veel slapstick in vele absurde dialogen, waarbij de doelgroep moet lachen om de misverstanden tussen de domme volwassenen op het toneel en de volwassenen moeten gniffelen om het letterlijk nemen van uitdrukkingen als ‘een oor aannaaien’ en ‘een oogje toeknijpen’ – de tekst van Josee Hussaarts doet meermaals denken aan Herenleed van Armando en Cherry Duyns.

Het mooie van Botje is dat de voorstelling zo op behendige wijze kinderlogica koppelt aan volwassen absurdisme, maar ook het gemak toont waarmee kinderen van het ene op het andere moment volledig van het ene in het andere spel op kunnen gaan. Het is aangenaam absurd, maar nergens te. Subtiel laat Hussaarts daarnaast ook het voorzichtige spel tussen aantrekken en afstoten van ‘een meneer in een broek’ en ‘mevrouw in een jurk’ zien, dat uiteindelijk uitloopt in het mierzoete liefdesduet: ‘Voorheen dacht ik een broek is maar een broek, maar sinds ik jou zag…’.

Ondanks al het geruzie – zelfs een droge boterham en koude pannenkoek krijgen het met elkaar aan de stok – is Botje vooral een ontzettend lieve voorstelling. Dat het nergens te zoet wordt, is te danken aan de overgave waarmee Hans Thissen en Sophie Schut zich in de voorstelling storten. Schut speelt geen kinderlijke verwondering, zij belichaamt het. Thissen is daarentegen bij aanvang lekker stoer, hij heeft immers verstand van dingen en zeker telefoons, maar gaat alras mee in de wondere wereld van mevrouw Botje. Precies zoals de (groot)ouders in het publiek zich ook volledig en vol overtuiging kunnen verliezen in het spel van (klein)kinderen. De chemie tussen beide spelers werkt daarbij aanstekelijk en hun timing is perfect, met onder andere een hilarisch ‘wegwijsdansje’ als gevolg.

En al dat praten tegen levenloze objecten en die een eigen wil toedichten? Welbeschouwd is mevrouw Botje niet zo raar, al helemaal niet vanuit kinderogen. Want dat doen alle volwassenen immers voortdurend. Als de auto niet start. Als de laptop crasht. Als Siri in de smartphone het weer eens niet begrijpt. Het praten tegen apparaten heeft in de tien jaar sinds Botje voor het eerst te zien was alleen maar een nog hogere vlucht genomen. Gelukkig zijn spel en verwondering noch in deze herneming noch in de échte wereld voor kinderen wezenlijk veranderd.

Foto: Laura Luca