Het Amsterdamse Bostheater telt meer dan alleen het grote theaterpodium, ofwel de Grote Zaal. Erachter ligt de zogenoemde Kleine Zaal, een amfitheater met aflopende trappen. In de zomer van 2013 zag ik daar Sander Plukaard en Yara Alink in een schitterende versie van Who’s Afraid of Virginia Woolf?  Vanaf dat moment leek het geheimzinnige, duistere bos rondom het grote podium ontdekt voor kleinschalige voorstellingen.

Het nieuwe Boslab Theaterfestival biedt op tal van plekken korte, spannende voorstellingen, gemaakt door de nieuwste theatergeneratie. Oprichter van het Bostheater, Frances Sanders, heeft de artistieke verantwoordelijkheid: zij wil jonge makers de kans bieden nieuw werk te maken of hen de kans bieden eerdere voorstellingen, die vaak slechts enkele speelbeurten kennen, meer dan tien dagen op te voeren. Dat biedt hen een enorme kans, ervaring en verrijking.

Bezoekers kunnen individueel hun keuze maken of onder leiding van een gids. Onze gids bij de première op 31 juli was diezelfde Sander Plukaard, die zoals alle gidsen regelmatig optrad in het Bostheater. Hij neemt ons mee, vertelt over de voorstellingen, spreekt met de makers.

Het Boslab Theaterfestival is een combinatie, zou je kunnen zeggen, van Oerol en de Parade: het is even avontuurlijk, rijkgeschakeerd, verrassend en vooral in de natuur. De speelplekken heten toepasselijk Bosje 1, Bosje 2, Spiegelveld, Aan de vijver, Beekje, Wandeling, Grote Zaal, Kleine Zaal.

Bij de voorstelling Antiworld kijkt het publiek over het beekje heen naar Marieke Giebels en Kaz Schonebeek. Er is een crash met een auto geweest, de onderdelen liggen verspreid tussen de bomen, de stoelen en het stuur zijn er nog, de koplampen branden. Terwijl Schonebeek in een trage performance de auto-onderdelen weer bijeenbrengt, spreekt en speelt Giebels een boeiende tekst uit over angst en verlangen, vooral over de radeloosheid over wat ze met haar leven dat zich ‘nu’ afspeelt moet beginnen. Voor de toeschouwer blijft het enerverend te achterhalen of de spelers zich misschien al in het rijk van de dood bevinden. De dood is prominent aanwezig in deze duistere parabel.

Jeugdige makers zijn het allemaal, maar de grondtoon van de vijf uitvoeringen die ik op een avond zag is ernstig. Het meest bizar, vervreemdend, absurd en excentriek zijn de drie spelers van Das Lemniscaat die op het podium de performance Niets brengen. Het optreden begint uitermate chaotisch met onaffe zinnen, dan ontvouwt zich een grotesk bewegingsspel met rennen, dansen, over elkaar heen kruipen, pesten en tot slot weten ze verdieping aan te brengen door een tekst te geven over zin en zingeving. Het ‘niets’ dat ons leven beheerst, dat moet je toelaten en niet verwerpen.

Met deze overtuiging kunnen we verder het bos in, onder andere naar de film What Power Art Thou?, geïnspireerd door een dichtregel van John Dryden over de ‘krachten van beneden die ons optillen’. Met de fameuze klacht Let me freeze to death uit de opera Dido en Aeneas van Purcell opent de film met een weergaloos mooie performance van jongemannen in het zwart die een dode vrouw begraven. Zij is mooi en gebeeldhouwd als een kunstwerk, de mannen huilen. De film van Jurjen Zeelen en Dinda Provily is een fascinerende zoektocht naar de dood als kunstwerk. Het scherm staat midden in het bos, bomen eromheen en juist dat contrast tussen de super artificiële, gestileerde filmbeelden van een gezicht, ogen, mannen die naar een dode vrouw op bed kijken en het groen maakt What Power tot iets bijzonders.

Jonge makers, dus. Maar vervuld van vergankelijkheidsbesef. De meest klassieke voorstelling, in de zin van tekst, dramaturgie en dramatische opbouw, is Lessen van een hert door Stichting Moskou. Onder de inmiddels steeds donkerder wordende bomen speelt Lilou Dekker een jonge vrouw die tien jaar was toen Juno von Schulz, de dochter van haar moeders beste vriendin, werd geboren. Dat prille meisje was zo mooi en groeide uit tot een schoonheid, die bij Lilou jaloezie opwekt. Dat is de harde ondertoon van een uiterst gevoelige, briljante voorstelling.

Beelden van de legendarische documentairemaker Frans Bromet begeleiden deze ‘lessen’. Dekker speelt met humor en ook grimmige verontwaardiging, vanuit de pijnlijke overtuiging dat de jeugd het altijd wint van ouder worden. Als Lilou (ieder speelt de rol onder eigen naam) voor de zeventienjarige Juno in een café bier bestelt, dan zijn er jongemannen haar al voor. Juno is de onaantastbare schoonheid. In meer metaforische betekenis zou je kunnen denken dat Juno de jongere ik is van Lilou. Haar tekst, geschreven in samenwerking met regisseur Randa Peters en muzikaal begeleid door Joost de Haas, ontstijgt de eventueel persoonlijke aanleiding en heeft grote dramatische kracht. ‘Ik ken de jeugd, de jeugdigheid’, zegt Dekker. Maar oh pijn, die zoete jeugd is voorbij. Als tot slot Forever Young van Bob Dylan klinkt met de retorische vraag ‘Will you stay forever young?’ dan is het drama gegeven: ja, eeuwig jong! Maar dat is ondenkbaar.

Besef van vergankelijkheid en verlangen naar volmaakte eeuwigheid, dat lijkt een van de thema’s in Boslab. Zo is Cyberhuman van de driemansformatie REINDIER een ode aan de perfecte wereld waarin de mens tot een robot is geworden, dus ontstegen aan menselijke tekorten als ouderdom, verval. Fr band geeft een futuristische show op het grote podium, tot ver in de nacht. Met hoge stemmen en begeleid door elektronica ontstaat een hypermoderne muzikale trip waarvan ook hier de grondtoon dramatisch is: hoe kunnen we ons verlangen naar perfectie en tijdloosheid in stand houden als de vergankelijkheid, imperfectie en zelfs dood onophoudelijk loeren? Ondanks de grote diversiteit van het Boslab Theaterfestival smeedt de verbeelding van de toeschouwer al deze verschillende voorstellingen aaneen, en alleen dat is een belangrijke ervaring.

Foto: Lessen van een hert van Stichting Moskou, Jay Eversdijk