Je kunt, als je voorstelling alle kanten op schiet en daarom dus nergens heen gaat, je door een verzorger van de psychiatrische inrichting van het podium laten rijden in een rolstoel. Dat doet Ronald Smink. Maar als je het uur daarvoor niet in staat was een geloofwaardige en gevaarlijke idioot op dat podium neer te zetten, is zo’n einde een steen in een plas modder.

Van Ronald Smink werd in Het Parool geschreven dat hij in het rijtje cabaretiers/entertainers van Bert Visscher en Jochem Myjer thuis hoort. Na het zien van zijn tweede soloprogramma Bonanza zoek je overeenkomsten. Groningen en energie? Maar die zijn wel héél triviaal. Groningen omdat het de woonplaats is van Visscher en omdat hij net als Myjer het plaatselijke studentencabaretfestival ooit won? Misschien. Energie gooit hij er net als die andere twee in elk geval wel voldoende in.

Maar daar doen we het niet voor. De Fries uit Joure doet alle mogelijke moeite de lach uit de zaal te trekken met verhaaltjes, anekdotes, imitaties en mopjes. Het zal en het moet. Dat is vermoeiend. En hij schiet zich er voortdurend lelijk bij in de voet. Omdat hij zijn materiaal vaak overschat.

Er staat heus wel wat talent op dat podium. Leuk om naar te kijken, met flair, lef, soms een originele kijk op de dingen en met een grap waar we echt om moeten lachen. Humor van het platteland, met een Friese tongval. Want hij put uit zijn eigen leven en eigen omgeving en speelt de wereldvreemde zonderling als hij even een uitstapje maakt.

Maar je wilt halverwege tegen hem roepen: ‘Hé joh, neem eens een beetje gas terug! Dender nou niet zo door, wissel eens van golflengte. Houd eens op met dat schreeuwen, met die stemmetjes, dat typetje. Wees eens een moment jezelf en geloofwaardig in je gekte en je woede.’

Te vaak beloven zijn verhalen veel en spatten ze aan het einde als een zeepbelletje uit elkaar. Geen lekkere grap, geen pointe, geen fijne uitsmijter. De paar verhalen die een beetje rust beloven en meer diepgang dan het kinderbadje, verknoeit hij met een inhoudsloze opmerking of gaan als een nachtkaars uit. Wanneer hij een Pools liedje zingt komt hij niet verder dan lolbroekerig schoolcabaretpools. Een lofrede op zijn idool Chet Baker, die uit een Amsterdams hotelraam viel, wordt besloten met de woorden ‘vallende ster’. Als dat alles is, laat die lofrede dan gewoon weg. Dat vindt Chet vast niet erg.