Het lijkt volslagen kansloos om over de schrijver Godfried Bomans (1913-1971) nog iets origineels op te merken. Alle clichés lijken in de vijfenveertig jaar sinds zijn plotse dood in ieder geval ruimschoots de revue te zijn gepasseerd. Het ontbreekt er aan dat er nog geen revue over hem is gemaakt. Laat staan een musical. Bomans is een van babyboom-ouders op post-babyboom-kinderen doorgegeven mythe. Men kan ook spreken van een Bomansiaans Overdraagbare Aandoening, een zogeheten BOA. Precies, zegt u dat wel: de meest in het oog springende bijvangst van Godfried Bomans is een intens stoffig soort meligheid.

Tegen het eind van de toneelavond Bomans – alleen tussen de meeuwen van Hummelinck Stuurman (tekst: Ruud van Megen, regie: Aat Ceelen) zit een vergelijkbaar soort vervloekingsmonoloog als de tekst hierboven. Alleen beter geschreven en feller. Hij wordt gesproken door het personage Anne, of Anna, daar wil ik van af wezen, de betoverende samenvatting van ongeveer alle buitenechtelijke vriendinnenrelaties die Bomans in zijn relatief korte leven heeft gekend en versleten. Zij wordt gespeeld door Randy Fokke. De uitval is een goed geplaatste deuk in de voorstelling. Er zijn er nog een paar. En die deuken bewerkstelligen wat ook enkele andere Fremdkörper in deze curieuze en intrigerende toneelavond verzorgen: namelijk dat je blijft kijken. Ondanks, of juist dankzij de vele ongemakkelijke momenten.

Ik probeer me wel eens voor te stellen dat ik het fenomeen ‘Bomans’ aan een Fransman of aan een Duitser moet uitleggen. Dat gaat niet lukken. Een Engels mens zou nog wel gaan, vooral vanwege Charles Dickens denk ik, waar Bomans een rabiaat fan van was. Maar ook daar strandt alles op den duur op het Hollandse polderkatholicisme dat enorm aan Bomans kleeft. Daar is volgens mij voor een buitenlander geen touw aan vast te knopen. Ik weet eigenlijk niet of Bomans aan jonge mensen, van wie ik er op de première-avond trouwens best nog een hoop zag zitten, nog wel te slijten is. Ik heb het wel eens bij mijn theaterstudenten geprobeerd, maar daar ben ik mee opgehouden. Hij blijft een minzaam raadsel. Ergens tussen ‘het putje van Heiloo’, Olivier B. Bommel en Ik ben met Katootje naar de botermarkt gegaan in. Zelfs zijn biografie is er, 45 jaar na zijn dood, nog altijd niet.

Hoe het ook zij: in 1971, in wat zijn laatste levensjaar zou worden (hij had een hartkwaal, net als zijn vader, een beroemd KVP-politicus) gaat Bomans (schrijver, gevierd hulp-Sinterklaas en radio- en televisie-BN’er) een weekje ‘logeren’ op het strand van Rottumerplaat, een ‘wandelende’ zandplaat annex Waddeneiland. Die logeerpartij voor de radio is dramaturgisch de kapstok voor deze voorstelling. Gedurende enkele doorwaakte nachten herbeleeft de schrijver cruciale momenten en hoogtijdagen uit zijn bestaan als Nederlands bekendste ‘leukste-thuis’. Er is eerder een voorstelling gemaakt over dat kampement van Bomans, onder de titel Protest uit de zandbak, door Carina Molier, met Arie de Mol en Kees Hartveld als spelers. Ik bewaar aan die voorstelling uit 1993 mooie herinneringen, omdat het oeuvre en het piekeren van Bomans zo mooi in elkaar schoven, binnen de verwondering van het kind dat iets in de wereld van haar ouders probeerde te ontraadselen.

Die fascinatie heeft deze productie minder. Er is ook meer ironie, meer afstand, meer vogelperspectief. En een tikje stijfjes uitgesmeerde ontroering en romantiek. Inclusief die rare scène over het naspelen door kinderen van de katholieke eredienst. Reinier Bulder ‘doet’ Bomans met een soort glimlachende air, alsof hij deze treffende imitatie, die geen imitatie is maar vooral in de stem zeer gelijkend is, al jaren op bruiloften en partijen doet. Ik heb een paar keer onbedaarlijk en vrij ongegeneerd zitten lachen. Mij afvragend wat die ‘Bomans-lach’ nu precies is – een lach om hem, of een lach om de herinnering aan een lach die een verdwenen of verloren onschuld is. Het eroderend gevoel voor humor. Zoiets.

En ja, ik was enorm dol op hem, dat helpt. Om zijn Erik of het klein insectenboek en de bijbehorende Wollewei natuurlijk, om de ongeëvenaard goeie sprookjes (waarover in het begin van de avond een paar verdomd mooie uitspraken worden gedaan, vooral over de staat van zijn die je als schrijver moet bereiken om zo te kunnen schrijven). En om zijn mooiste boek, De man met de witte das, over zijn vader, en over de polderlandse politiek, waarin zo veel is veranderd. Het komt allemaal voorbij, in deze spectaculair onpretentieuze en ongemeen ontroerende en ook zeldzaam, op het tuttige af, lieve voorstelling. Waarin Annick Boer tegen het einde zo mooi en zo katholiek zingt, dat ik er een fors brok van in mijn strottenhoofd kreeg.

[Sterren toegekend door de redactie.]

Foto: Ben van Duin