In de experimentele afdeling op Julidans is het werk van Daniel Linehan door de jaren heen een vast oriëntatiepunt geworden, te meer omdat zijn werk verder niet in Nederland getoond wordt. Linehan, net als Jan Martens en Berlin associate artist bij deSingel in Antwerpen, toonde een onderkoelde, bij vlagen heel intieme en altijd fascinerende solo over hoe herinnering een rol speelt in de relatie tot eigen en andermans lichaam. Of, je zou het ook kunnen omdraaien: hoe het lichaam een rol speelt in onze relatie tot herinnering en geschiedenis.

Met het publiek rondom de vierkante vloer van een studio in de schouwburg, ver verwijderd van het grote toneel, en een uitgekiend lichtplan van Elke Verachtert, ontvouwt Linehan zijn benadering van dans als onderdeel van een web van vertalingen. Tussen tekst en lichaam, tussen toeschouwer en performer, tussen verleden en heden bestaan verschillende manieren van verschijnen en verdwijnen. Linehan benadrukt daarmee ook onmiddelijk het verschil tussen dans en taal, of althans de reikwijdte ervan. Terwijl zijn concrete lichaam gebonden is aan tijd en plek, fysieke grenzen heeft en van tijdelijkheid is doordrongen, kan hij met enkele zinnen een architectuur schetsen, die begint bij een paar armen en benen, maar uiteindelijk uitkomt bij miljoenen jaren of in banen rond de aarde.

Bestaande maten oprekken, spelen ook met manieren van afmeten en refereren, het ontwerpen van een eigen taal – Linehan heeft vaak de nijging om dingen als dood en einde te verbinden met vragen of voorstellen over wat mensen allemaal verzinnen om aan die ultiteme maat te ontkomen. In Body of Work neemt deze benadering een wat meer persoonlijke wending, met het verhaal van de dood van zijn vader als een van zijn eerste herinneringen, naast een bezoek aan Disneyland en een knieblessure.

Je verplaatsen, in anderen of in jezelf als ander, is een groot thema aan het worden onder choreografen, of althans explicieter en specifieker dan voorheen. Het vraagt ook van de toeschouwer iets vergelijkbaars. De danser is er niet meer om zich als vanzelfsprekend over te geven aan zijn/haar/hens lichaam (de aanwijzingen van de choreograaf, de verplichtingen van een rol) en via dat lichaam aan het publiek. Eerder bevraagt hij/zij/hen het. In plaats van spectaculaire consumptie en expressie, is er twijfel, zijn er vragen omtrent de vanzelfsprekendheid, wordt het dansende lichaam onderbroken, door een lezend, denkend, twijfelend of spelend mens.

Belangrijker nog dan het openbreken van de vanzelfsprekende buitenkant, is het voorstellen van het innerlijke van de danser als een verlengstuk van die wereld, als een filterend vat, waar zintuigen en verschillende vormen van (on-, onder-)bewustzijn de wereld in alle opzichten spiegelen en vormgeven.

In het geval van Linehan drukt zich dat eigenlijk heel eenvoudig uit, in het samenbrengen van mensen via blikken en draaiende energie en zichzelf daartussen plaatsen. In het ontwikkelen van kleine rituelen die misschien een toeschouwer overhalen om een zelfde soort kwestbaarheid te proberen, zonder al te veel vooropgezette plannen of verplichtingen. In het dansen met één been, om te zien hoe dat ook al weer was of had kunnen zijn. In het tonen van woede over een plots vertrokken vader, zonder daar verder, als kind van vier, iets over te kunnen zeggen.

De ingehoudenheid van Linehan is ontroerend, juist omdat hij het kind van ooit niet corrigeert of overschrijft, zoals meestal gebeurt met geschiedenissen, of die nu persoonlijk zijn of aan nationale en andere vormen van officiële identiteit worden opgehangen. Het onderkoelde geeft ruimte aan de toechouwer, maar levert ook minder aanknopingspunten op om je te verliezen. Alsof de erfenis van Brecht eindelijk, en op een heel wat subtielere manier, in de dans is aangekomen.

Foto: Danny Willems