Op een desolaat erf plukt de hele familie gras om het blauw te verven. Waarom ze dat doen? Dat weten ze zelf eigenlijk ook niet. Omdat het altijd zo gaat, al generaties lang. In het zeer aanstekelijke openingsnummer zingen ze: dit is ons land, opa’s opa was hier al en van opa zelf leren we dat vroeger alles beter was. Of juist niet. Leren lezen of schrijven heeft opa in elk geval niet, en hij waait vrolijk met alle winden mee. 

Zijn kleinkinderen Woody en Sue dromen van vertrekken naar de grote stad en het omtoveren van de vervallen boerderij in een moderne Woody’s – Make Woody’s great again. De moeder – door haar man Bill achtergelaten nadat hij 753 dagen geleden drop ging halen – probeert daarentegen vooral wanhopig vast te houden aan het verleden. ‘Het leven zonder jou, is als blauw gras zonder blauw’, zingt ze compleet met snik in de stem in een onvervalste tranentrekker. Maar dan duikt een vreemdeling op, die zijn tentje neerzet op hun land. Wie is hij? Wat komt hij hier doen? En wat zijn de vreemde geluiden die hij maakt? Weg met die man!

Het is het uitgangspunt voor Blauw Gras. Maar wie indringend muziektheater over vreemdelingenhaat verwacht, komt bedrogen uit. De vreemdeling met vreemde klanken en vreemde geuren wordt weliswaar niet meteen omarmd, maar opa en de kleinkinderen maken al heel snel muziek met hem. Zelfs de pogingen van de moeder om hem weg te jagen zijn halfslachtig. Zij roept wel op een hek om het huis van de vreemdeling te plaatsen, maar verliest zich even gemakkelijk in een gezamenlijke dans. Het echte conflict wordt vermeden. Nieuwsgierigheid wint het van angst voor het onbekende.

Een mooie, al te mooie boodschap. Alle personages zijn daarbij te schetsmatig. De bange moeder met een klein hartje. De verleidelijke vreemdeling. De dochter die meteen voor hem valt. De zoon die zelfs als hij spierballen wil tonen een angstige kip is. De opa die het allemaal niet meer weet.

In hoog tempo werkt de voorstelling toe naar het einde, waar allen zingen ‘Ik blijf hier, ik hoef nergens heen’. Het is zelfs voor zevenjarigen allemaal te gemakkelijk en voor volwassenen pijnlijk simplistisch. Want de ‘oorspronkelijke bewoners’ worden neergezet als trailertrash, de nieuwkomer als plagerig exotisch. Door te kiezen voor bluegrass ligt het ook muzikaal allemaal ver weg.

Het is te veilig. Dit gaat niet over ons. Niet over Amsterdam Oost, waar de première plaatsvond voor een nagenoeg blank publiek. Vreemdelingenhaat is belachelijk, dom en niet van deze tijd, de boodschap is duidelijk. Tegelijkertijd gaat de voorstelling veel te gemakkelijk voorbij aan de realiteit die zevenjarigen in heel Nederland dagelijks meemaken. Ondanks alle goede bedoelingen biedt Blauw Gras zo een al te veilige theaterbubbel voor gelijkgestemden.

Dit is vooral jammer omdat de tekst van Amarins Romkema vol komische spitsvondigheden zit, zij het met wat al te flauwe woordgrappen, de regie van Albert Klein Kranenburg vele slimme details bevat en het decor van Kees Works optimaal gebruik maakt van beperkte middelen. Voeg daarbij de grote hoeveelheid sterke bluegrassnummers en het resultaat is vijftig minuten amusant muziektheater. Maar ondanks het zichtbare plezier van de spelers, geen seconde meer dan dat.

Natuurlijk hoeft niet elke jeugdtheatervoorstelling uitdagend, schurend of provocerend te zijn, integendeel. Maar zo gemakkelijk ‘alles komt goed’ bevestigend, zo lief en luchtig hoeft nou ook weer niet. Aan het onderwerp en de doelgroep ligt het niet; Het Laagland maakte met Bezoek voor Beer recent voor een nog jonger publiek vele malen spannender muziektheater met hetzelfde thema. Wie Walvis won in 2013 met Moustachio, waarin Mexicaanse muziek een grote rol speelde, terecht een Gouden Ei bij de Parade, maar Blauw Gras speelt vooral op veilig.

Foto: Ben van Duin