Verkiezingstijd. Nieuwe gemeenteraden worden gekozen die verantwoordelijk zullen zijn voor de volgende vier jaar jeugdzorg. Regelmatig wordt er in de media aandacht gevraagd voor de crisis die de jeugdzorg in zijn greep houdt sinds de verantwoordelijkheid ervoor is overgeheveld van de landelijke naar de lokale politieke lichamen. Dalton Jansens Birds reflecteert van binnenuit op diegenen waar het dan altijd over zou moeten gaan: de jongeren die gevangen gehouden worden in de jeugdzorg. Want dat het voelt (en ook functioneert) als een gevangenis wordt messcherp over het voetlicht gebracht in deze intense voorstelling, waarin dans, muziek en tekst een naadloos betoog vormen.

Jansen, zelf een begenadigd danser met een overrompelende muzikaliteit, put voor Birds uit zijn eigen ervaringen en van die van zijn lotgenoten. Voor het eerst heeft hij gekozen voor tekst als motor van een dansvoorstelling. In een onnadrukkelijke chronologie vertelt Leandro Ceder in de ik-vorm hoe hij in de jeugdopvang terechtkomt als zijn moeder moet onderduiken voor een gewelddadige ex. De verteller is dan nog een kind en brengt vervolgens jaren door in de opvang.

In korte, heftige scènes wordt voelbaar wat dat doet met een in de grond positief ingesteld jongetje. Deze ontwikkeling wordt mooi gemarkeerd door de vier telefoongesprekken die hij op verschillende momenten met zijn moeder heeft, van het eerste gesprek als dapper wanhopig jongetje tot en met het laatste, als hij het antwoordapparaat inspreekt als een volwassen man die zijn leven in eigen hand wil nemen. Ceder speelt diep betrokken en met mooi gecontroleerde intensiteit de rol van de protagonist.

De twee dansers tonen het perspectief voorbij de mogelijkheden die een tekst biedt: zij personifiëren de omgeving van de protagonist en verrijken de voorstelling met een zeer werkzame dimensie. Door de hele voorstelling heen wordt gerefereerd aan hoe de protagonist vanuit zijn kamer vogels observeert, die ondanks hun bewegingsvrijheid steeds maar terugkeren naar dezelfde lantarenpaal. Bij aanvang zien wij hoe de dansers zich manifesteren als mensgeworden vogels met gespreide handen op hun rug als ontoereikende vleugelstompjes. Aan het eind spreekt de verteller de mensvogels toe en spoort ze aan andere lantarenpalen te bezoeken.

In Jansens werk valt vaker op wat een speciaal talent hij heeft voor duetten. De contrasterende fysieke voorkomens van Jefta Tanate en Rubén Garcia Arabit worden subtiel en soms spectaculair ingezet: bijvoorbeeld in een duet vroeg in de voorstelling om het huiselijke geweld te portretteren waar de moeder slachtoffer van is. Omdat we de dansers dan ook al gezien hebben als medebewoners en begeleiders in het opvangcentrum, verwijst het duet ook naar de gewelddadige omgeving die de jeugdzorg kan zijn. Een later duet is dan als een ode aan kameraadschap waarbij de dansers voortdurend elkaars evenwicht uitdagen dan wel aanvullen, waarna Jefta Tanate eindigt met een regelrecht citaat uit het standaard hiphop-repertoire.

In een bijzonder aangrijpende scène wordt het publiek meegezogen met de protagonist als hij na een escalerend conflict met een van de begeleiders veroordeeld wordt tot een isoleercel. De eenzaamheid van de opsluiting wordt fraai versterkt door de twee dansers die tijdens de wanhopige pogingen van de protagonist om zijn bewakers te vermurwen, vertraagd instorten tot hoopjes ellende.

De verteller begint zijn verhaal staande op de rand van het vierkant dat het speelvlak afbakent. De voorstelling speelt zich af binnen deze kooi, waarvan de grond bezaaid is met losse veren: alleen voor deze avond zal hij afdalen in zijn jeugdzorggevangenis. Vrijwillig, maar alleen voor de duur van de voorstelling want hij is inmiddels losgebroken uit die kooi. Zijn slotwoorden spreekt hij weer staand vanaf die rand: zijn leven speelt zich inmiddels af buiten deze kooi.

Foto: Amanda Harput