Langzaam schuiven maquettes voorbij van vierkante tuinpercelen. Het begint weelderig en groen, met bomen, struiken en geheimzinnige bosschages, maar geleidelijk neemt bebouwing de overhand en eindigen rijke tuinen in slordige bebouwing, zoals we die veel kunnen waarnemen in België. De gezelschappen LOD muziektheater en Atelier Bildraum scheppen theater dat echter ver van het traditionele theater is verwijderd. De voorstelling heet In  between violet en green en toont ons een langzaam verdwijnende wereld. Atelier Bildraum bestaat uit fotografe Charlotte Bouckaert en architect Steve Salembier. De muzikale composities zijn van de hand van Thomas Smetryns.

De voorstelling speelt als opening van het International Pop Arts Festival Amsterdam, een toonaangevend festival van visuele kunsten in Theater Bellevue, De Krakeling en De Brakke Grond. In dat opzicht is In between violet and green een perfect voorbeeld van dit festival. Fotografie, architectuur, objecten en vooral technisch vernuft komen samen.

Opvallend is dat de mens volkomen uit de performance is verbannen, zelfs de uitvoerenden zijn gekleed in het zwart en vallen nauwelijks op. Links van de speelvloer zitten de muzikanten verscholen achter een wand vol technologie, althans, dat is wat we zien. De klankpatronen van componist Smetryns zijn vloeiend, suggestief, beeldend, het zijn vervormde geluiden van de realiteit. Lijkt het of aanvankelijk in het bos de koekoek roept, geleidelijk transformeert de vogelzang in het venijnige, dreigende geblaf van een hond. De arcadische natuur heeft afgedaan.

Het is bewonderenswaardig hoe de uitvoerenden de harde, zakelijke werkelijkheid de natuur laten overheersen. Inspiratiebron zijn de schilderijen van de Franse impressionist Claude Monet, die in Giverny bij Parijs in de tweede helft van de negentiende eeuw een droomtuin creëerde, eerst in werkelijkheid, daarna op het doek. In zijn werk overheersen de kleuren groen en violet, vandaar de titel van de uitvoering.

De werkwijze en de sfeer van Atelier Bildraum lijken op wat de makers van Hotel Modern doen, maar de laatste groep zet altijd een menselijk drama neer. En dat gebeurt hier niet. De voorstelling is volkomen mensloos. We zien tenten, huizen, schuren, verspreid staande bedden in enorme vlakten, alsof er vluchtelingen slapen, maar de mens zelf niet we niet. Tegen het slot vallen de kleine voorwerpen op de grond, alsof een aardverschuiving alles wegvaagt.

Techniek speelt een hoofdrol. Camera’s filmen de maquettes. De projectie ervan op een groot doek is dat wat de toeschouwer echt ziet. In het halfduister eronder zijn de performers in de weer, schuiven de maquettes aan op een lopende band en halen die weer weg. Ook staat een wonderbaarlijk instrument op de voorgrond, dat een soort klokkenspel is met een draaiende arm die tegen een ijzeren bol slaat.

Het is bijzonder om naar te kijken, en het technisch vernuft dwingt bewondering af. Maar op een bepaalde manier laat het ook onverschillig. De fraaie en zuiver volgehouden verstilling doet ook verlangen naar drama. Wat uiteindelijk verhindert dat de toeschouwer zich door de voorstelling laat meenemen, is dat duister. Ik zag niets van wat zich op de speelvloer voltrok, het was een soort tergend halfduister: je wilt het zien maar het lukt nét niet. De toeschouwer krijgt wel inzage in het laboratorium van Atelier Bildraum, maar meer dan een glimp mogen we niet opvangen. Dat is nogal individualistisch gedacht, alsof de uitvoerenden feitelijk bang zijn voor onze aanwezigheid. Een vreemd uitgangspunt voor theater.

Foto: Kurt Van der Elst