Erak Mith komt uit Phnom Penh, de hoofdstad van Cambodja, Aaron Lim uit het Australische Darwin. De twee b-boys ontmoetten elkaar tijdens een uitwisseling van dansers tussen beide landen en werken sindsdien samen. Voor hun show Between tiny cities onderzochten ze wat hen verbindt in hun dansstijlen, maar vooral ook gingen ze op zoek naar de verschillen. Het resultaat is een vrolijke battle met elementen uit beide culturen, waarin de twee jonge mannen elkaar uitdagen, pesten, besnuffelen en uiteindelijk, in een innige verstrengeling van hun handen, liefdevol vinden.

De show speelt zich af in de Spiegeltent, een fraaie, klassieke ronde tent. De hele middencirkel is voor de dansers, het publiek staat en zit eromheen. We mochten doen alsof we op straat waren, daar hadden de b-boys het vak immers geleerd. De hiphopgeest moest blijven waaien. Maar daartoe blijkt het publiek net iets te keurig opgevoed. Het is bij aanvang muisstil.

Als na enkele minuten zachte pianomuziek klinkt komen de twee dansers, die tot die tijd netjes stonden te wachten, in beweging. Op veilige afstand beloeren ze elkaar, als twee boksers in een ring die het gevecht nog even willen uitstellen. Een beetje stoer, een beetje plagerig, elkaars bewegingen na-apend of parodiërend.

Na dit inleidende gedeelte gaat het er in het tweede deel heftiger aan toe. Er komt een dwingende, stuwende beat in de muziek (een krachtige compositie van de Australische topproducer Jack Prest) en er komt gaandeweg meer tekening in de karakters van de dansers. Mith is de virtuoze en de meest acrobatische van de twee, die zijn hand niet omdraait voor een achteloze headspin.  Lim is meer het type ruwe bolster, blanke pit. Een echte strijd tussen hun wordt het dan ook niet, daarvoor zijn ze allebei welbeschouwd gewoon te lief. Het blijft bij korte speldenprikjes.

Na een welverdiende drinkpauze – vooral van Miths lichaam gutst het zweet – verandert de toon. Mith plaagt Lim door telkens van heel dichtbij stukjes van een liedje te zingen, Lim reageert alsof er een vervelende vlieg rond zijn hoofd zoemt. Dit is geen strijd meer, dit is een pesterige toenaderingspoging. Zoals we vroeger op school zeiden: ‘meisjes plagen, kusjes vragen’.

In de laatste scène vinden ze elkaar dan ook. Eind goed, al goed. Daarmee is Between Tiny Cities een niet echt wereldschokkend maar wel heel sympathieke dansvoorstelling geworden. Zonder vertoon van stoer machogedrag, maar een show waarin juist de clichés daarover onderuit worden gehaald.

Foto: Pippa Samaya