Het beste idee voor iedereen toont tijdens Festival Cement op grappige en soms heel even ontroerende manieren hoezeer taal onze omgang bepaalt. Toch overtuigt het geheel niet helemaal. Regisseur Sanne Nouws maakte de voorstelling met haar recent opgerichte gezelschap House of Nouws.  

De setting is treffend. Vormgevers Liesje Knobel en Sanne Lips hebben de ruimte schetsmatig, maar effectief omgevormd tot een conferentiezaaltje waar al jaren niets spannends meer is voorgevallen – if ever. Een bordkartonnen, vaalgroene achterwand, een troosteloze bar en een met nylon vloerbedekking bekleed podium. Het sfeerloze licht en het boswachtergroene kostuum van Bram van der Kelen vervolmaken de treurige Oostbloksfeer. Nina Fokker probeert ons welkom te heten. Het probleem is alleen dat ze een taal spreekt waar het overgrote deel van haar toehoorders niet mee uit de voeten kan: Esperanto.

Bedacht en ontwikkeld na de Eerste Wereldoorlog als grote éénmaker maakte Esperanto, de universele tweede taal uit de koker van de meertalige Poolse oogarts L.L. Zamenhof, zich nooit echt helemaal waar. Het bleef een hobby voor de liefhebber. Het uitgangspunt van deze voorstelling is dan ook dat de taal vanavond ten grave wordt gedragen. Nog anderhalf uur gedichten, korte redevoeringen en meditaties en dan is het afgelopen.

De groep Esperantosprekers bestaat uit een IJslander (Gunnar Gunnsteinsson), een Uruguayaanse (Camila Romero Lema), een Nederlandse (Fokker) en een Vlaming (Van der Kelen). Een recept voor spraakverwarring en miscommunicatie. Wat een uitkomst dat ze Esperanto spreken. De een vloeiender dan de ander, maar de taal is snel te leren. Maar volstaat ze ook?

Ten eerste is er al de onbekendheid ermee van het publiek. Hoe moet een internationaal gezelschap dan communiceren? Van der Kelen voert in een hartstochtelijk pleidooi aan dat het Engels absoluut geen goede vervanger is, want dominant geworden dankzij kapitalistische, koloniale expansiedrift. Een taal van onderdrukkers.

Romero Lema heeft een gedicht, een fysiek gedicht, dat taalkeuze lijkt te overstijgen. Maar een lied van het lichaam is meerduidig en abstract. Het kan voor iedereen iets anders betekenen. Hoe kan zij sturen wat wij erin lezen?

Gunnsteinsson is nog maar een beginner in het Esperanto en vreest achterop te raken bij de anderen. Muziek is de taal die hij kiest. Maar IJslands is zijn intuïtie. Als hem de liefde wordt verklaard, reageert hij met de ziltige, koude ritmes van zijn moedertaal, scherp en hoekig als ijsschotsen. En hoe mooi klinkt dat. Al is er ook geen touw aan vast te knopen.

Als het bovenstaande klinkt als een opsomming van weliswaar verwante, maar narratief niet erg sterk verbonden scènes, dan is dat omdat dat de vorm is waarin Nouws en haar huisgenoten de vertelling hebben gegoten. De makke van de avond is dat de dramatische ontwikkeling volledig ligt bij dat theoretische construct dat taal is. In de collage van voorbeelden loopt het er telkens op uit dat de boodschap niet overkomt. En dan volgt een volgende poging. Tussen en binnen de personages gebeurt niet echt iets, of het moet het uiteenvallen van de relatie tussen twee van hen zijn, waarop wordt gehint, maar wat verder niet wordt uitgewerkt. Die lijn voelt niet op zijn plaats, en verbindt de personages niet met de materie.

Als we theater ook zien als een taal, moet de conclusie van deze voorstelling zijn dat taal altijd tekortschiet. Taal in traditionele zin, waarin woorden slechts benaderingen zijn van gevoelens en gedachtegangen. En taal als geheel van tekst, muziek en dans ook niet, als al die onderdelen talen zijn die fundamentele zaken slechts kunnen benaderen. Het zijn allemaal pogingen recht te doen aan wat een mens is. Aan de wens van de ene mens om gezien, gehoord en begrepen te worden door de ander. Maar alleen omdat het resultaat gedoemd is om gemankeerd te blijven, hoeven we de taal nog niet door de papierversnipperaar te halen. No matter. Try again.

Foto: Joost de Haas