In de Accent-zaal van Stadsschouwburg De Harmonie in Leeuwarden staan twee tribunes tegenover elkaar. Als voor een modeshow, of een steekspel van ridders te paard. Maar deze opstelling heeft een ander doel. We gaan een film zien. Of meer precies: twee films, gelijktijdig vertoond op twee grote beeldschermen – het ene links van ons, het andere rechts.

Op het ene scherm draait Persona, een film van Ingmar Bergman uit 1966. Op het andere een registratie van een groepje inwoners van Kisenyi, de grootste sloppenwijk van de Oegandese hoofdstad Kampala, die gezamenlijk naar Persona kijken in een video hall, een soort buurtbioscoop in een afgetrapt zaaltje. ‘Wij hebben geen geld voor een eigen televisie en dvd-speler’, legt de uitbater uit aan het begin. ‘Daarom kijken wij hier, samen, voor een paar centen entree.’ Een flesje prik is bij de toegangsprijs inbegrepen.

Een jonge veejay op de eerste rij geeft continu live commentaar, waarin hij letterlijke vertalingen van de ondertitels doorspekt met zijn eigen opinies en grappen. ‘Zij is helemaal niet ziek’, zegt hij spottend over Elisabet (Liv Ullmann), een beroemde actrice die onder psychiatrische behandeling is gesteld nadat zij plotseling is opgehouden met praten. ‘Zij doet maar alsof ze ziek is. Onze ziekenhuizen zouden haar meteen naar huis sturen.’ Wanneer Alma (Bibi Andersson), de zuster die Elisabet verzorgt, zich steeds meer in haar patiënt verliest, roept hij even sarcastisch: ‘Kijk nou toch! De zieke verpleegt de zuster!’

Bergman in Uganda, nu gepresenteerd door het Noordelijk Film Festival (NFF) en eerder in Nederland te zien tijdens Brandhaarden 2014, is een filmproject uit 2014 van de Zweedse maker Markus Øhrn. Anderhalf uur lang dwingt Øhrn ons te kijken naar die twee beeldschermen als betrof het een Wimbledon-finale. Anderhalf uur lang draaien we onze nekken en hoofden van links naar rechts en weer terug, soms te snel, soms te traag. Steeds hebben we het gevoel dat we iets missen. Het is zonder meer de meest vermoeiende filmervaring die ik ooit heb opgedaan. Maar dat komt bepaald niet alleen door de zaalopstelling.

Øhrn is naar eigen zeggen ‘een beeldend kunstenaar die meestal werkt in het domein van de podiumkunsten’. Een theatermaker wil hij niet heten. ‘Welk medium ik ook gebruik, door de jaren heen is mijn werk eigenlijk altijd hetzelfde gebleven’, zegt hij in een video waarin hij vertelt over zijn artistieke drijfveren. Ooit nam ook hij deel aan demonstraties, en ondertekende hij Facebook-campagnes waarin bijvoorbeeld de criminalisering van homoseksuelen in Oeganda werd veroordeeld.

Maar daar is hij mee opgehouden. ‘Wij denken dat we politiek-geëngageerd bezig zijn als we meedoen aan zo’n Facebook-campagne. Maar we hebben niets anders gedaan dan op een virtuele knop drukken. We hebben niemand geholpen, zeker de Oegandezen niet.’ Hooguit hebben we Facebooks algoritmes helpen verrijken. Dat is ‘het grote probleem in Europa’ van deze tijd, vindt Øhrn. Zelf koopt hij ook broeken van zeven euro, gemaakt door arme Aziaten in sweatshops die regelmatig instorten of in brand vliegen. ‘Ons consumptiepatroon kost gewoon levens. Wij moeten onder ogen leren zien dat we allemaal opgesloten zitten in hetzelfde neoliberale kapitalistische systeem. We are predators, all of us.’

Voor het geval de lezer nu een klassieke Scandinavische donder- en bliksemdominee voor zich ziet: Markus Øhrn heeft meer de uitstraling van een zachtaardige sjamaan, met een goed gevoel voor humor bovendien. In februari 2020 haalde het festival Explore the North hem al eens naar Leeuwarden voor een residentie. Komend jaar presenteert hij een nieuw project tijdens de eerste editie van Arcadia, een groots opgezet Fries multi-kunstenfestival dat honderd dagen gaat duren. Om Øhrn en zijn werk nu alvast te introduceren bij het Friese publiek, boekten de Arcadia-programmeurs Bergman in Uganda voor het Noordelijk Film Festival, een filmfestival dat Noordse, en dus ook Scandinavische films presenteert.

Dit al wat oudere project past in een groeiende reeks werken, waarin Øhrn puts his money where his mouth is. Zoals We love Africa and Africa loves us, een theatervoorstelling uit 2012 ‘over post-koloniale fantasieën van almacht en Europese familiestructuren’, en Azdora uit 2015, waarin hij samenwerkte met immigranten-nannies in de Italiaanse provincie Rimini. Azdora werd oorspronkelijk getoond tijdens, en gecoproduceerd door, het jaarlijkse festival Santarcangelo dei Teatri in Santarcangelo di Romagna, en ging vervolgens heel Europa door.

In Kisenyi kreeg Øhrn de uitbater van de video hall zo ver om voor één keer zijn gebruikelijke repertoire – meestal oudere Hollywood-kaskrakers – te vervangen door zo’n typische West-Europese intellectualistische hersenbreker. De Zweed kent kennelijk zijn klassiekers. Persona geldt als de Mount Everest van de cinematografische analyse, vanwege het raadselachtige en abstracte karakter van de film. ‘Alles wat je kunt zeggen over Persona kun je weerleggen’, heeft de filmhistoricus Peter Cowie ooit gezegd. ‘Het tegendeel is ook altijd waar.’

In Kisenyi hebben ze geen enkele boodschap aan Bergmans hogere Jungiaanse psychogymnastiek. Twee jonge meiden op de eerste rij naast de veejay kijken glazig naar Bergmans meesterwerk; op zeker moment lezen ze samen een krant, die is doorgegeven vanuit de achterste rijen. De veejay blijft ijverig zagen aan de fundamenten van de Europese beschaving. Dat zomerhuis waarin Alma en Elisabet verblijven! ‘In Europa kan men zich kennelijk een tweede huis veroorloven om niets nuttigs in te doen’, observeert hij. ‘Het géld dat daar rondklotst!’

En dan die curieuze gewoonte van het zonnebaden. ‘Wij benijden Europeanen om hun witte huid. En toch gaan zij vol in de zon proberen bruin te worden. Waarom? Na de zomer wordt hun huid vanzelf weer wit!’ Naarmate de film vordert, zitten steeds meer toeschouwers hoofdzakelijk gezellig met elkaar te kletsen en te geiten. Totdat Alma Elisabet deelgenoot maakt van een seksueel avontuur met twee puberjongens, hetgeen bij haar leidde tot zwangerschap en abortus – een roemruchte scène, die op last van de filmcensor in de VS en Engeland decennialang werd verwijderd of gekuist.

De glazige ogen van de meiden op de eerste rij worden groter en groter, totdat zij samen met alle andere toeschouwers losbarsten in een onbedaarlijke schaterbui. ‘De zuster doet moeilijk over een abortus’, roept de veejay ongelovig. ‘Jullie hebben allemaal minstens één abortus gehad, toch? Steek je hand op als dat niet zo is!’ Geen van de aanwezige vrouwen steekt haar hand op.

Afrikanen, die een iconische scène uit de high cinema beschouwen als een dijenkletser van jewelste: voor ons is dat grappig, én hoogst ongemakkelijk om te zien. In Leeuwarden liepen er dan ook een paar mensen weg uit Bergman in Uganda. Wij beseffen niet hoe eenzijdig-westers wij naar Afrika kijken. Al eeuwenlang. Toen wij het continent koloniseerden, maar ook nu wij ons het hoofd breken over onze schuldigheid aan wat wij daar in die periode hebben aangericht. Wij hebben domweg geen idee hoe Afrikanen naar ons kijken.

Markus Øhrn confronteert ons daarmee, net zoals de Srilankese Vlaming Ahilan Ratnamohan dat deed in Reverse Colonialism!, en Milo Rau in The Congo Tribunal. Øhrns meesterzet is dat hij die confrontatie koppelt aan een vernietigende demontage door onbevangen Afrikaanse kijkers van een van onze meest gekoesterde cinematografische meesterwerken.

Ik verheug mij bij voorbaat op wat hij ons volgend jaar tijdens Arcadia gaat voorschotelen.