Ook de tweede avond in de Stadsschouwburg van Amsterdam was uitverkocht en leverde een daverend applaus op. Het is indrukwekkend hoe Fabre zijn publiek (op een enkeling na) vier uur in de stoelen houdt en met een vlotte montage van ‘Belgische toestanden’ weet te fascineren.

Belgian Rules/Belgium Rules is echter een schematische voorstelling, waarbij enkele welgekende formules eindeloos worden herhaald. De voorstelling druipt van de nostalgie naar het goede oude België, veilig verstrikt in zijn eigen tristesse. Fabre citeert uitgebreid Delvaux en Magritte, schilders nog net geboren in de 19de eeuw. Ook de teksten van Johan de Boose ademen een vooroorlogs verzet van absurdisten, anarchisten en pornografen tegen een met het leeghalen van Congo rijk geworden burgerij. De koning der Belgen heet bij Fabre nog altijd Leopold.

Zoals Pirelli autobanden verkocht met foto’s van blote meisjes, zo zet Fabre een heel contingent actrices en danseressen in om de blik vast te houden. Zo nu en dan aangevuld met een enkele blote heer, werken de groepsarrengementen heel aanstekelijk, zeker wanneer er van stevig dilettantisme sprake is, zoals bij de drumband- en majoretten-scène.

De stapeling van taferelen en de vlotheid waarmee ze worden geconstrueerd zijn ingenieus. Men werpe wat sinasappels en citroenen het podium op en je hebt een stilleven. Neem een wit doek en je hebt een schone van Delvaux. Verf iemand aan de bovenkant blauw en zie daar een dame in de trant van Magritte. Ook licht en met name de rookafdeling doen wonderen.

De vele taferelen worden op gezette tijd doorbroken door vriendelijke platvloersheid en, nog een Fabre-cliché, uitputting. Met de eindeloze herhaling van een fitness met bierkratten, inclusief de litanie van Belgische do’s and don’ts (het is verboden lelijke penissen te tekenen op de muren, of te vissen in pyama), weet men het publiek voor zich te winnen.

Het doet mij denken aan al die Europese binnensteden die steeds meer op elkaar gaan lijken, en waar je inderdaad overal Belgisch bier kan drinken. Ook met een blackface-hiphop-aanklacht tegen het kapitalisme, laat Fabre merken dat hij niet helemaal van gisteren is. In de kostuums lijkt zich dan de totale globalisering te voltrekken, zoals het een samenraapsel is van folklore, ceremonieel en entertainment uit diverse tradities.

Het zijn de individuele figuren die tussen de groeps-, spektakel- en sexy scènes door het stuk gaande houden. Een clubje grijze duiven, die de arme migranten of in ieder geval de mensen met de schoonmaakbaantjes voor hun rekening neemt, mag soms in dialoog met de clichés en met de man met de pet, gespeeld door Andrew van Ostade. De verontwaardiging van de duif, maar ook later het woordeloze geroekoekoe levert zo nu en dan een kleine opening en iets van perspectief, temidden van de bewierooking van de vele perversiteiten van het rijke roomse leven van weleer. Ook de scènes met het egelkostuum, waarin verschillende acteurs de Belg als bangerik spelen, gaan soms net voorbij het melige macho-gedoe van bier, wielrennen en onder rokken grijpen of gluren.

Op zeker moment vraagt Andrew van Ostade gehuld in egelkostuum zich af of hij nu een levende Belgische egel is, of een platgereden exemplaar op de autoroute van het theater. Niet alleen verwijst Fabre hier naar het fameuze Ceci n’est pas un pipe van Magritte. Hij verwijst hier en eigenlijk doorheen de hele voorstelling naar de theatrale kanten van het bestaan van België en de Belgen.

Belgian Rules/Belgium Rules is een vreemde poppenkast, die heel consequent geen enkele poging doet oeroude clichés te bevragen. Er spreekt een ongelofelijke berusting, cynisme of misschien wel decadentie uit, waarvan ik mij afvraag welke Waal, Vlaming, Brusselaar of Oostbelg daarmee nog uit de tent zal worden gelokt.

Foto: Wonge Bergmann