In Becky Shaw van Actors Anonymous zijn er geen helden of slechteriken, iedereen kiest voor zichzelf. Het heeft iets verfrissends om een hele avond naar onsympathieke mensen te kijken. Je kunt je bijna niet voorstellen dat vier schijnbaar gewone, jonge mensen al zo getraumatiseerd en verknipt kunnen zijn.

Waar bij veel voorstellingen de conflicten zich halverwege de eerste akte beginnen te ontwikkelen, is Becky Shaw vanaf het begin al een grote chaos van familieproblemen. Vader is overleden en dochter Suzanna (Tessa Stephenson) is in de rouw. Terwijl er allerlei geheimen naar boven komen over het verleden van vader, heeft moeder inmiddels een nieuwe vriend, tot groot ongenoegen van Suzanna. Daarnaast heeft de zure, onvriendelijke moeder (een prachtige rol van Polly Perkins) een spierziekte en zijn er geldproblemen.

Geadopteerde broer Max (Charlie May) is financieel adviseur en denkt alles met een arrogante zelfverzekerdheid wel eventjes te regelen. Suzanna’s leven staat stil door het verlies van haar vader en hij probeert haar moed in te spreken, maar de romantische gevoelens die ze samen al vijfentwintig jaar voor elkaar verborgen houden, komen in een kwetsbaar moment bloot te liggen. Alle ingrediënten voor een groots drama zijn aanwezig, en dat is pas het begin. Enter Becky Shaw.

De acteurs lijken er zelf ook even in te moeten komen en zijn in het begin niet altijd even geloofwaardig. Het lijkt vreemd dat in deze Engelstalige voorstelling bijna alle personages een sterk Brits accent hebben, terwijl het stuk zich afspeelt in Amerika. Maar ze blijken inderdaad allemaal toevallig van Britse afkomst. Er worden veel flauwe grappen gemaakt die net niet raken, zoals ‘Jij en je moeder zijn net het Midden-Oosten: het zit niet goed en dat zal het ook nooit worden.’

De eerste paar scènes zijn rommelig en soms lastig te volgen (ook door het feit dat moeder en dochter dezelfde voornaam hebben); het publiek krijgt veel zware informatie te verwerken in een hele korte tijd en moet wennen aan steeds maar schreeuwende personages. Maar met vreemdeling Becky (Bryony Cole) in de familie neemt het stuk een sterke wending. Becky is een blinddate voor Max en blijkt een onzeker meisje met veel bagage en zelfdestructieve neigingen, niet bepaald een goede match voor de zelfingenomen Max.

Zodra Becky erbij komt, krijgt het stuk een beklemmend Who’s afraid of Viriginia Woolf-gevoel. De acteurs lijken steeds comfortabeler in hun personages te zitten en je begint te begrijpen hoe alles in elkaar steekt. De ruzies hebben krijgen gaandeweg meer lading dan alleen hysterie en de humor is duister, vooral bedoeld om andere personages een steek onder water te geven. Dit zijn geen gewone dertigers met gewone dertigersproblemen, dit zijn sterk verknipte personages.

Becky heeft aan haar verleden sterk racistische gedachten overgehouden, Andrew valt alleen op psychisch instabiele meisjes en de semi-incestueuze gevoelens tussen Max en Suzanna nemen steeds meer vorm aan.

Regisseur Mark Winstanley heeft ze neergezet met veel energie en intensiteit. Stuk voor stuk worden de personages met oog voor detail gespeeld, zodat je binnen twee uur steeds beter begrijpt wie ze zijn en steeds minder medelijden met ze krijgt. Uiteindelijk hou je, behalve voor de moeder, voor geen van de personages veel sympathie over.

Foto: Arjen Veldt