De erven van Samuel Beckett zijn berucht om hun strenge visie op Becketts werk: de regieaanwijzingen zijn heilig en tekstveranderingen worden met rechtszaken beantwoord. Mimer Rick van der Steen en net afgestudeerd regisseur Konstantinos Vasilakopoulos tonen met Beckett Machine de worsteling die makers en spelers hebben met de rigiditeit van een toneeltekst.

In de NDSM-loods in Amsterdam-Noord heet Beckett (Van der Steen) ons welkom in zijn ruimte. Gekleed in een leren jas en broek gebaart hij ons welkom te zijn, maar verliest in al zijn enthousiasme zijn evenwicht en valt achterover. De toon voor de absurdistische slapstick die we gaan zien is snel gezet. Wanneer iedereen veilig op anderhalve meter afstand van elkaar heeft plaatsgenomen, klinken over de speakers de regieaanwijzingen uit Krapp’s Last Tape, Becketts monoloog uit 1958 over een oude man die opnames uit zijn jongere leven terugluistert en erop reflecteert.

Wat volgt is een in eerste instantie interessante metatheatrale performance over de autonomie van het personage in een toneeltekst. Deze Beckett verzet zich steeds meer tegen de regieaanwijzingen, bijvoorbeeld door meerdere bananen op zijn eigen manier op te eten, wat vooral tot misère en gekokhals leidt. De regisseur lijkt vervolgens wraak te willen nemen op de recalcitrantie van Beckett door de regieaanwijzingen steeds sneller en verwarrender te maken. Dat Van der Steen een krachtige mimespeler is, blijkt uit hoe scherp en precies hij de chaotische, razendsnelle instructies weet te volgen.

Wanneer de regisseur uiteindelijk in woede vertrekt, neemt Beckett de tijd om de industriële NDSM-loods te ontdekken. Tussen de kabels, garagedeuren en beton lijkt hier een volgende metatheatrale laag aangeboord: Beckett als gevangene van de underground performance scene. Hij worstelt met de opnamebanden die vol herinneringen aan vroeger (of zijn het voorbodes voor de toekomst?) door een robotische stem worden voorgedragen. Het is een interessant vervolg op het meer klassieke metatheatrale commentaar dat de canon beperkend kan zijn: ook de performance art-wereld kent clichés in beelden en esthetiek, die wellicht net zo veel restricties opwerpen als een tekst.

Des te spijtiger is het dat het derde deel lastig te volgen is. Van der Steen en Vasilakopoulos vuren een behoorlijke hoeveelheid Engelse Beckett-monologen op ons af, gebracht op gestileerde en monotone wijze. Van der Steens Nederlandse accent schemert regelmatig door, wat afleidt van de inhoud. Wanneer hij tot slot tussen het publiek plaatsneemt om een van de laatste monologen te brengen, is dit voor de andere zijde van het publiek door de echoënde ruimte nauwelijks te verstaan. Ook is het lastig om je überhaupt te concentreren op de verschillende teksten die in dit deel te horen zijn, omdat Beckett ondertussen groteske seks heeft met onder meer een banaan en een garagedeur.

Het is duidelijk dat Van der Steen en Vasilakopoulos schatplichtig zijn aan Heiner Müllers Hamletmachine en een vergelijkbaar experiment zijn aangegaan met Krapp’s Last Tape. Een cruciaal verschil is echter dat het plot van Hamlet veel sterker verankerd zit in het cultureel geheugen. Zelfs met de tekst gelezen te hebben ter voorbereiding was het bij vlagen behoorlijk lastig om grip te krijgen op welke draai Van der Steen en Vasilakopoulos nu precies willen geven aan Becketts monoloog, behalve het aanmoedigen van meer autonomie voor acteurs en de personages die zij belichamen. Een meer overkoepelende, maatschappelijke kritiek (zoals bij Müller) is lastig terug te zien. Er lijkt ergens kritiek te zitten op doorgeslagen mannelijke seksualiteit en een grenzeloos libido, maar deze wordt helaas overschaduwd door het vele gedroogneuk op de lach te spelen.

Maar Beckett Machine is zeker een interessante aanzet om de confrontatie met de bekrompenheid van bepaalde erven en esthetieken aan te gaan, om zo de ‘klassieke’ personages uit de toneelliteratuur hun autonomie terug te geven, samen met een zweem van nieuwe creativiteit.

Foto: Vincent van Woerkom