Een veelgespeeld toneelstuk waarin de tijdgenoten Bach en Handel elkaar tegenkomen. Maar dan nu met lekker veel muziekfragmenten van de beide componisten er doorheen verweven. Die keuze voor de muziek was een gelukkige keuze. Er wordt een nieuw werk geboren en het compenseert het slechte acteren.

Het toneelstuk zelf komt niet uit de verf. Wim Meuwissen als Handel en Arthur Boni als Bach worden nergens collega’s, concurrenten of vrienden. Ook niet wanneer Handel opmerkt ‘Als de eeuwigheid ons verdoemt om vijanden te worden, kunnen we in de vergankelijkheid toch proberen vrienden te zijn’, dan nog lukt het ze niet iets met elkaar te hebben.

Terwijl het stuk toch voldoende aanleiding geeft voor interactie: twee componisten die evenveel op elkaar lijken (Duits, protestant en even oud) als van elkaar verschillen (maatschappelijke positie, gezinssituatie, wereldsheid en carrière). De tegenstellingen en verschillen zijn wel te horen in de muziekfragmenten van beide componisten. Tenminste, voor wie ze wíl horen. Muziek is nu eenmaal de meest abstracte kunstvorm die er is.

Die muziek speelt een thuiswedstrijd. Pianist Ivo Jansen krijgt bij opkomst een applausje zoals bij een echt concert betaamt. Hij lijkt de preludes, halleluja’s, fuga’s en allerhande Variationen uit zijn mouw te schudden. Toch blijft de aandacht uitgaan naar de acteurs. Vooral als ze geen tekst hebben en luisteren naar hun en elkaars muziek. En vooral naar Arthur Boni. Je ziet een oude, zeverige Bach bij wie nog net geen kwijl uit een openstaande mondhoek valt, maar die helemaal opgaat in de muziek. Zijn blik staat op oneindig, maar je ziet hem dingen zien, dingen voelen en denken. Je doorvoelt zijn energie, gloed en de ambitie om zijn god te dienen met de mooiste en beste muziek die hij kan maken.

Vanuit zulke momenten had regisseur Anita van Soest de rest van de voorstelling mogen opbouwen.