Regisseurs Naomi Velissariou en Floor Houwink ten Cate gingen aan de slag met Atropa, Tom Lanoyes nog steeds indrukwekkende tragediebewerking uit 2008. Ze voegden aan dit literaire hoogstandje iets belangrijks toe: lijf en harteklop. Maar Atropa roept ook vragen op, die overigens deze specifieke productie overstijgen. Zoals: wanneer gaan we eens stoppen de klassieken te gebruiken als invuloefening voor hedendaagse content – in  plaats van de klassieke machts- en verhaalstructuren zelf radicaal om te gooien? En belangrijker nog: wanneer gaan we eens ophouden met rollen te verbinden aan kleur?

Tom Lanoye schreef Atropa. De wraak van de vrede in 2008, in opdracht van Guy Cassiers en Toneelhuis en als sluitstuk van Cassiers’ Trilogie van de macht, waaraan Mefisto en Wolfskers vooraf gingen. Het is vanuit poëtisch oogpunt een briljante bewerking, volledig gesteld in alexandrijnse verzen, van een aantal Griekse sleuteltragedies (Iphigeneia in Aulis, Trojaanse vrouwen van Euripides en Agamemnoon van Aischylos), verrijkt met retoriek uit de eigen tijd: speeches van toenmalig Amerikaans minister van Defensie Donald Rumsfeld en president George W. Bush.

De context toen was de Amerikaanse invasie van Irak en de polariserende retoriek die ermee gepaard ging. Het resultaat: het verhaal van de Trojaanse oorlog (haar start – Iphigeneia, haar slachtoffers – Trojaanse vrouwen, de keten van geweld die door wraak wordt veroorzaakt – Agamemnoon) kreeg een expliciete leeshandleiding mee, waarin westers imperialisme en de identitaire retoriek over de bedreigende ‘ander’ (de War on Terror) bovenop de oorspronkelijke tragedies werd gelegd. Cassiers regisseerde de tekst met een vertrouwde groep acteurs (Gilda De Bal, Vic De Wachter, Katelijne Damen, …) in de esthetiek die hem zo eigen is: Atropa werd een eerder verstild en statisch spreekstuk.

Hoe anders is de esthetiek die Velissariou en Houwink ten Cate op Lanoyes golvende verzen loslaten – anders, maar ook zeer gepast, want waar Cassiers het drama naar binnen laat slaan, brengen Velissariou en Houwink ten Cate het naar buiten, met alle woede, pijn en geweld die de tekst oproept. Van Velissariou kennen we het muzikale signatuur, dat ze samen met producer Joost Maaskant ontwikkelde in de trilogie Permanent Destruction: repertoireteksten als Sarah Kane en Heiner Müller worden in een extatische rave party verknipt tot songteksten, die door ‘lijdend popicoon’ Velissariou worden geperformed.

In Atropa zitten zowel Maaskant als sounddesigner Jimi Zoet aan de knoppen, en opnieuw speelt muziek – of liever: sound, vibe – een belangrijke rol. De bühne is met een glazen catwalk verlengd tot in de zaal, en daarop paraderen, in exuberant rood (de Grieken) en zilver (de Trojanen) de personages, die afwisselend spreken, zingen en rappen tegen de donkere beats die soms traag en stroperig aanzwellen (in de trap en doom, met overstuurde stemmen), dan weer keihard in technostyle aanknallen tegen de gouden fiorituren van de schouwburg. Het levert een aantal prachtige beelden op: de door patriottisme bezeten Iphigeneia (Thibaud Dooms) in duet met de wanhopige Helena (Annelinde Bruijs) en later, frenetiek rondjes lopend als een neurotische tijgerkat: Klytaimnestra (Velissariou), met de bijl. 

De basisdramaturgie is die van de beat: zelfs in de spreekgedeelten (die overigens niet allemaal even sterk zijn) weerklinkt op de achtergrond het mechanische, lege gedreun van bassen, een letterlijke basso continuo – het geluid van een menselijke harteklop, de machtswellustige puls van oorlogsdrift, het onverschillige getik van het weefgetouw waarmee de schikgodinnen de levensdraad weven die een van de zussen, Atropa, tenslotte komt doorknippen?

Alles aan deze Atropa spreekt van wanhopige levensdrift: de over the top kostuums, de party-enscenering, de expressie waarmee wordt gesproken/gezongen. En deze esthetiek accordeert verrassend goed met Lanoyes verzen, waaruit vooral, bovenal, een tragisch lijden spreekt: de verscheurdheid van moeders die hun kinderen verliezen (Hartverscheurend, over de baby Astuanax die van de torens wordt geworpen: “Eindeloos zijn vallen/tot de grond brak/niet hij”), van een kind geslacht op vraag van haar vader, van een koningin die haar stad ziet branden. De ‘kleine’ tragiek (maar ‘klein’ is verkeerd, want ze is levensgroot), de diepmenselijke tragiek wordt in deze enscenering voelbaar gemaakt. Die wordt hier vorm gegeven. In taal, en dankzij Velissariou en Houwink ten Cate ook: in lijf, in bloed.

Al de rest is verdiscourisering die bovenop deze tragische nucleus wordt geplakt. In 2008, invuloefening nummer één: Irak, imperialisme, wij tegen zij. Tuurlijk, je kan dit erin lezen. Maar het werd door Cassiers niet vormgegeven. In 2022, invuloefening nummer twee: emancipatie, dekolonisatie, bevrijdingsoorlog, Oekraïene. Intersectionaliteit. Sure. Het mag voor mij allemaal, en wie luistert hoort het ook resoneren, bijvoorbeeld in het ‘don’t call me sister’ dat de Trojaanse vrouwen van kleur hun witte, Griekse ‘zusters’ toebijten. Maar ik denk spontaan aan wat Milo Rau onlangs liet optekenen in zijn boek Theater is democratie in het klein: “De westerse dramaturgie is een one trick pony.”

Onze verhaalstructuren, ons narratieve denken en de machtsverhoudingen binnen dat denken blijven steeds dezelfden, zo ook in Atropa. Zowel de versie van Cassiers als die van Velissariou/Houwink ten Cate zijn daardoor hopeloos klassiek – hoeveel beats en fashion je er ook rond hangt. De rolverdelingen en de westerse dramaturgie worden (op het alternatieve einde na) onaangeroerd gelaten. Een discours over wij en zij, hoezeer het ook binnen in het stuk wordt bekritiseerd, wordt op die manier nogmaals herhaald. Een hele cast aan gekleurde vrouwen mag nog maar eens samenvallen met hun identitaire kenmerk – hun gekleurd zijn. De Griekse vrouwen zijn wit, zij zijn de ‘anderen’, de Trojaansen, de barbaren, … Opnieuw die bestendiging van een westers cliché – hoezeer ook wordt getracht daar tegenin te gaan. Zijn we deze contraproductieve strategie dan echt nog niet afgeleerd?

Weet je wat écht emancipatorisch zou zijn geweest? Dat Velissariou de hele narratieve structuur van de Griekse tragedies op de schop zou hebben genomen, in de mix gestoken, en uit het materiaal van Lanoye een eigen verhaal zou hebben gedistilleerd, vormgegeven, met wat zij wil vertellen vandaag over emancipatie, feminisme en dekolonisatie. En dat ze daar Joost Maaskant op los zou hebben gelaten en er een heel gemengde cast zou voor hebben geëngageerd: wit, van kleur, queer, … zonder nadrukkelijke rolverdeling volgens kleur. Een beetje zoals ze omging met het materiaal van Kane  en Müller – zo vrij, zo rebels, zo naar eigen hand gezet. Maar door nog maar een keer een klassieke tragediestructuur als vehikel te nemen – zonder de implicatie van die geijkte, westerse vorm écht te bevragen – is deze Atropa een zoveelste invuloefening geworden.

Foto: Bas de Brouwer