Jonge makers, het zijn net échte makers – en toch vraagt hun werk om een meer omzichtige benadering dan dat van zij die hun plek in het veld al veroverd hebben. Het gaat erom onder het gebrek aan ambacht en ervaring dat zich soms laat voelen nog net iets langer te zoeken naar wat iemand geprobeerd heeft te vertellen. Tegelijkertijd mag die omzichtigheid geen mantel der liefde zijn – geen enkele startende theatermaker is gebaat bij de halfslachtige verdoezeling van eventuele gebreken. Dus: voor de dag ermee.

De atelierwerking van Oerol en het Amsterdamse Over het IJ biedt drie prille makers een jaartraject met artistieke en productionele begeleiding, dat moet uitmonden in een volwaardige voorstelling op het eiland en in de stad. De eerste resultaten van de eilandversie zijn niet allemaal bevredigend. Onze eerste ontmoeting binnen Atelier Oerol vindt plaats op het strand bij Midsland-aan-Zee, waar Naomi van der Linden, met Zambiaanse roots, ons meeneemt in haar zoektocht naar de idee van ‘thuis’. Van der Linden is een goede speelster met een frisse naturel en een mooie stem, maar ze slaagt er niet in het particuliere van haar verhaal te gronden in een meer universeel verhaal. Vaak zijn verhalen van startende makers ofwel zeer autobiografisch gekleurd ofwel hrtstochtelijk in hun politieke overtuiging – de kunst is beide met elkaar te verbinden tot een voorstelling die persoonlijk dichtbij komt maar voldoende afstand houdt voor reflectie. Van der Linden heeft ontegenzeggenlijk geprobeerd om die verbinding te maken, om de idee van thuis zowel een individuele als een collectieve lading te geven, maar het tekstmateriaal is gewoon niet straf genoeg – een frase als “We zijn eilanden geworden” is een cliché. Ergens is Terug naar huis ook te glad, te afgerond – alle vragen worden luidop gesteld, Van der Lindens kleurrijke gewaad wappert verfijnd in de Terschellingse wind, een mooi beeld. Maar ik voel op geen enkel moment een echte worsteling – waar schuurt het bij Van der Linden, waar kan het ook bij mij pijn doen?

Een volgende etappe brengt ons op ‘de plek’, een creatie van Zarah Bracht, die ons met You in Wonderland op een individueel parcours via de duinen naar het strand loodst. Ik besef dat ik dit artikel begin met de uitweiding over de poging (mijn poging) om de poging (die van de theatermaker) te doorgronden, precies omdat dat procedé in het geval van You in Wonderland zelfs na behoorlijk wat breinbrekerij jammerlijk mislukt. Het aanvoelen is dat Bracht ons in dit ervaringsparcours tot een vervreemdende state of mind wil brengen, dat ze het landschap wil laden met een geheim, maar ik moet eerlijk zijn: wat ik ervaar is een hoop vrijblijvend gedoe. Het publiek wordt in witte overals gestoken (waarom?), door de duinen gestuurd, daarna op het strand (waar uit grote boxen een spacey compositie schalt van Matthías Sigurðsson) deelgenoot gemaakt van een dansritueel, waarna een nomadische boodschapper ons terug meeneemt naar het startpunt. Soms wordt ‘mysterie’ jammerlijk verward met ‘vaagheid’ – wil het publiek iets mysterieus ervaren, dan moet de theatermaker wel donders goed weten wat hij precies aan het doen is. Ik raak hier zelfs een beetje geïrriteerd van richting begeleiding, omdat Bracht bij voorbaat kansloos is – wil je een publiek meenemen in een intens moment, moet je het tijd, ruimte en focus bieden. Je kan vijftig toeschouwers niet met enkele passen afstand loslaten in de duinen en dan hopen dat ze zich ingetogen en zwijgend zullen concentreren. Tegen die illusie hadden de begeleiders van Atelier Oerol Bracht in bescherming moeten nemen.

Een tegenvoorbeeld is Can’t Stop Motion van Rita Hoofwijk en Felix Schellekens, waarvoor het publiek in twee groepen wordt verdeeld en een plek krijgt daar waar de dijk bij Formerum een L-vormige bocht maakt. Beide publieksgroepen worden op behoorlijke afstand van elkaar gepositioneerd, maar zo dat ze elkaar nog in de verte zien. Op het hoekpunt van de ‘L’ staat Erik van de Wijdeven als een wachter bovenop de dijk – hij is het precieze middelpunt tussen de groepen. Wat Hoofwijk en Schellekens bedacht hebben klopt, in die zin dat hun voorstelling werkelijk in het landschap lijkt te zijn geboren en vorm en inhoud er perfect in samenvallen. Hoofwijk en Schellekens laten op hetzelfde moment telkens één iemand uit beide publieksgroepen vertrekken met de vraag zich op de ander – aan de overkant van de dijk – te oriënteren en even snel, of traag, de afstand tot het middelpunt af te wandelen, zodat ze er als twee ‘spiegelbeelden’ op hetzelfde moment aankomen. Het is een eenvoudige vraag die tijdens het wandelen wonderlijke gedachten oproept over menselijke relaties. Voortdurend houd je die verre ander in het oog, zoek je hem, versnel je en vertraag je waar nodig, terwijl je bezig bent de afstand te overbruggen – een beetje zoals je dat in het echte leven onbewust doet. Tegelijkertijd levert het vanuit esthetisch oogpunt een choreografie op van bewegende figuren die door een onzichtbare elastiek – die van hun aandacht voor elkaar, voor elkaars tred en tempo – met elkaar zijn verbonden. Waar het Hoofwijk en Schellekens om te doen is is het feit dat die beweging van beide groepen eigenlijk een stilstand is: aan de ene kant van de dijk loopt een ‘tijdbal’ leeg, aan de andere kant stroomt die met dezelfde snelheid vol. Alles beweegt, en tegelijkertijd verandert er niets – dat klinkt bijna als een geruststelling in deze tijden die door veel mensen als ‘te snel’ worden ervaren. Tijd, ruimte en ontmoeting vloeien hier samen op een rustige, onspectaculaire manier, zodat Can’t stop motion een échte sense of place–time-connection oplevert – iets wat veel theatermakers beogen, maar waar weinigen in slagen.

sterren toegekend door de redactie

foto Moon Saris