In At the same time we were pointing a finger at you, we realized we were pointing three at ourselves … neemt de Zuid-Afrikaanse choreografe Robyn Orlin het Senegalese  ritueel van de leeuw als uitgangspunt van haar voorstelling. Ze doet dat samen met acht mannen van het gezelschap Jant-Bi uit Dakar. Thema’s als macht, emancipatie en dominantie passeren de revue. Met een flinke dosis vrolijke ironie ontaardt het ritueel in een merkwaardige festiviteit.

Op het toneel plaatst Orlin een wand van kleurig beschilderde wasemmers. Vanachter die wand komen acht mannen tevoorschijn in fel gekleurde sportkleding, met op hun neus een dikke zonnebril, even felgekleurde mutsen en teenslippers. Flip, flop – het schoeisel speelt een hoofdrol in een ritmisch lied. In deze buitengewoon geestige opening, die meteen een luchtige toon zet, zoeken de mannen contact met het publiek. Ze lopen over de stoelen de tribune in, willen geld, liefst een miljoen. Demonstratief belt een van hen met het thuisfront. Overigens is die toenadering tot het publiek ook een wezenlijk onderdeel van het oorspronkelijke ritueel, dat vooral tot doel had de angstgevoelens van  kinderen te bezweren.

Germaine Agony, artistiek leidster van het Senegalese Ecole des Sables vroeg de Zuid-Afrikaanse choreografe Robyn Orlin om een voorstelling te maken met  de dansers van het gezelschap Jant-Bi. Orlin wilde een voorstelling maken over de positie van het lichaam en het feit dat er in Afrika zo weinig over dit lichaam en bijvoorbeeld ook over AIDS gesproken wordt. Ook wilde ze de positie van de vrouw aan de kaak stellen. Maar ze stuitte op grote culturele verschillen tussen haar eigen land en dat van de mannen. Terwijl Zuid-Afrika na de apartheid nog immer te maken heeft met spanningen tussen de zwarte en witte gemeenschap, kent Senegal een minder conflictueuze samenleving en staat vooral de overleving centraal in dit land. Ook de positie van de vrouw is anders in beide landen. In Zuid-Afrika worden nog steeds veel vrouwen verkracht, in Senegal hebben mannen meer respect voor de vrouw. Orlyn vertelt uitvoerig over haar complexe werkproces in een uitwisseling met  Amsterdamse kunstenaars (We live here).

De gevallen wasemmers fungeren als fetisj, object of instrument waarbij traditionele Afrikaanse liederen worden gezongen. Intussen zet Orlin de machocultuur centraal door de mannen onderling te laten strijden om een solomoment. Met een flinke dosis ironie troeven ze elkaar af. Zelf doet de regisseuse ook een duit in het zakje door via geprojecteerde What’s app berichten haar commentaar te geven. Een andere laag in de voorstelling wordt gevormd doordat de mannen elkaar filmen met hun telefoons. Wat ze filmen zien we op het scherm. Door het schaarse licht van de opnamen hebben die beelden een veel luguberdere sfeer dan wat op het toneel valt waar te nemen. Zo ontstaan twee realiteiten, een supervrolijke theatrale en een duistere.

Twee mannen van Jant-Bi spelen een centrale rol in de voorstelling. Een van hen wordt gemolesteerd en in vrouwenkleren gehesen. De andere is de leeuwenkoningin, want koning Simba had tenslotte ook een vrouw.  De travestie act wordt bijgestaan door traditionele Afrikaanse dansen en een nieuwe toepasselijke outfit, ten minste zo kleurig als de eerdere sportoutfit. Intussen wordt de ‘echte’ heerser door Agony vertegenwoordigd via het projectiescherm waarmee een nieuwe laag ontstaat.

Ook in het interactieve spel met het overwegend witte publiek worden de machtsverhoudingen omgekeerd en uitgespeeld. Orlin heeft goed nagedacht over de context van haar voorstelling, die vooral op Europese festivals speelt. Terwijl het publiek wordt aangespoord mee te klappen ontaardt de voorstelling geleidelijk in een bizarre festiviteit, die vooral veel gêne oproept bij de toeschouwer. Vol ironie ontrafelt  Orlin tal van issues, te veel zou je bijna willen zeggen. Maar die chaos is wellicht ook representatief voor het hedendaagse Afrika, dat als globale underdog bol staat van de contradicties.

Foto: Shush Tenin