De oorlog in Syrië is ‘de grootste clusterfuck van onze tijd’, stelden Jan Hulst en Kasper Tarenskeen in een interview met de Volkskrant. Met ASSAD gaat het theatermakerduo de confrontatie aan met dit complexe web van vragen, overtuigingen en daden. Niet alleen van Syriërs, maar vooral ook van westerlingen die vanuit hun loft op smartphones het nieuws zien en denken dat zij de wereld kunnen verbeteren.

Slechts in één scène wordt Bashar al-Assad zelf opgevoerd. Het is 1999 en hij is oogarts, een beroep dat hij koos omdat het zo precies is, ‘met zelden spoedgevallen en weinig bloed’. Het zijn woorden die Assad echt gezegd heeft, in een berucht interview in Vogue, geschreven door Joan Juliet Buck, met het gezin Assad en vooral Asma al-Assad, de stijlvolle vrouw van. Het artikel verscheen toen de Arabische lente net was uitgebroken en de overwegend positieve toon ervan viel op z’n zachtst gezegd niet goed.

Buck heet hier Jane (Dunya Khayame) en we ontmoeten haar wanneer ze op haar smartphone een sollicitatiebrief schrijft aan Anna Wintour. Want na de scène bij de oogarts, springt de voorstelling door naar 2010 en het New Yorkse appartement van Jane en haar vriend Nielson. Op die manier zullen we nog een paar keer door de tijd en ruimte springen, waarbij nieuwe personages worden geïntroduceerd en anderen terugkeren, waardoor steeds nieuwe samenstellingen en daardoor ook (althans in theorie) nieuwe botsingen en ontmoetingen van visies ontstaan.

Alle rollen worden gespeeld door Dunya Khayame, Eeke Boonstra, Gökhan Girginol en Chiem Vreeken, waarbij de mannen meerdere rollen op zich nemen. Met een handvol decorstukken en een gordijn van semitransparante lamellen waarop beelden geprojecteerd worden, worden op effectieve manier de verschillende locaties neergezet. Ook geholpen door het lichtontwerp van Ramses van den Hurk, waarbij in de Syrië-scènes rode en oranje tonen de woestijn oproepen tegenover het felle witte licht van de New Yorkse loft of de kantoren van Vogue.

Al vanaf de eerste scène herkennen we de stijl van Jan Hulst en Kasper Tarenskeen, die vorig seizoen furore maakten met hun radicale tekstbewerking van Romeo en Julia vol millennialjargon. Ook in ASSAD buitelen we, in welk tijdvak we ons ook bevinden, over de verwijzingen naar Instagram, Starbucks en ‘helemaal loco gaan’. Hoewel een deel van de humor zit in het plaatsen van dit soort termen in een niet-passende context (zowel qua ruimte als tijd), dreigt het constante ervan soms te leiden tot vlakheid. Dat vertaalt zich ook naar sommige rollen. Waar Gökhan Girginol zich vooral in zijn meer komische bijrollen heerlijk uitleeft, daar speelt Chiem Vreeken zijn verschillende personages met eenzelfde, wat droge nonchalance.

De stijl van het schrijf- en regieduo komt het beste tot zijn recht in de scènes met de westerlingen. Die zijn vlot en geregeld spitsvondig en treffen goed de naïeve instelling. ‘Wat zijn we hier nou aan het doen? In een loft met Ikea-kasten?’, vraagt Jane zich af. En Jennifer (Eeke Boonstra), die in de eerste scène de assistente van Assad is, zal later naar Syrië afreizen om dingen ‘te fixen’. Je weet wel, ‘boots on the ground’. Ze verzuipen in hun goedbedoelde pogingen, door Hulst en Tarenskeen op de hak genomen zonder ze de grond in te ridiculiseren.

De belangrijkste Syrische personages zijn de broers Viktor (Girginol) en Sayid (Vreeken). De eerste is een op Khaled al-Asaad gebaseerde archeoloog in Palmyra, de eeuwenoude ‘stad van duizend zuilen’ die ingenomen en deels vernield werd door IS, de tweede zit bij de Syrische luchtmacht. In deze en andere scènes in Syrië wringt de vorm wat meer. De dialogen lopen stroever, ook omdat Hulst en Tarenskeen er te veel informatie in kwijt moeten waardoor de energie en dynamiek er wat uit loopt.

Hulst en Tarenskeen trachten in hun werk ironie en ernst samen te brengen, maar het vinden van de exacte vorm daarvoor en de juiste balans is lastig. Ironie leidt tot distantie en wanneer er dan richting het einde een emotionele snaar wordt gezocht, ben ik als toeschouwer al te veel op afstand om geraakt te worden. En ook inhoudelijk wreekt het zich hier en daar, blijven scènes door die ironie aan het oppervlak. Zo is het interview dat Joan Juliet Buck gaf aan The Daily Beast, waarin ze terugblikt op het gewraakte interview, eigenlijk interessanter en ambivalenter dan de uitwerking van het personage Jane in de voorstelling, die vooral haar onbegrip herhaalt. ‘Zij was stijlvol, en ze was charmant’, stamelt ze. ‘Hij ook. Hij was gewoon fucking charmant.’ En Assad zelf? Die ene scène met hem lijkt vooral een middel om ons te doen afvragen hoe die stuntelige oogarts kon uitgroeien tot een dictator die zijn eigen volk de dood injoeg. Maar de voorstelling doet zelf geen poging om in die afgrond te kijken.

Toch is het een interessant onderzoek, dat treffen van de ironie en ernst, en ook een heel relevant onderzoek. Want die tegenstrijdigheid is ook tekenend voor deze tijd, de huidige generatie jongeren die even vaak wordt getypeerd als afgestompt door de niet-aflatende ironie, als overmatig serieus en politieke correct. Ik ben er ook van overtuigd dat er een sleutel is om de vorm te vinden die deze tegenstrijdigheid tot uiting kan brengen en dat Hulst en Tarenskeen daar heel dichtbij zijn, maar in ASSAD hebben ze ‘m niet gevonden.

Foto: Sanne Peper