Händels Ariodante is een prachtige barokopera, maar een paar kleine coupures waren best welkom geweest. Niets daarvan. Oude muziekspecialist Andrea Marcon koos voor de volledige versie. Dat leverde een opmerkelijke tegenstelling op met de verwikkelingen op het podium, want niets is heilig bij regisseur Richard Jones.

Bij hem geen koningen, kastelen en ridders. Hij verplaatste de handeling naar een protestants eiland in het midden van de vorige eeuw, zeg maar het equivalent van de Bible Belt hier, waar men zucht en bidt onder de schaduw van het kruis. De hertog is een priester geworden die niet met zijn handen van de vrouwtjes af kan blijven.

Zoals gezegd: niets is heilig bij Richard Jones. Als aan het slot de muziek feestelijk en jubelend tot stilstand komt (Händel zorgde nu eenmaal voor een happy end) pakt Genevra verdrietig haar koffer en vertrekt liftend. Een bizarre contradictie tussen muziek en handeling: het wringt, het schuurt, maar het is ook intrigerend. Zeker omdat Jones hiermee de oude opera uit 1735 schaamteloos de actualiteit in trekt.

Wat hem betreft gaat Ariodante namelijk over hoe onderdrukkend mannen in een door godsdienst gedreven gemeenschap met vrouwen omgaan. Hoe actueel wil je het hebben? In de oorspronkelijke balletpassages voert Jones poppen ten tonele. Poppen die als het ware de twee keuzemogelijkheden van Genevra uitbeelden: ze trouwt en krijgt veel kinderen of vlucht al liftend uit het beklemmende protestantse milieu en eindigt als paaldanseres. Händel had het niet kunnen verzinnen.

Visueel is de voorstelling een stuk minder interessant. Bijna vier uur lang zit je naar een weinig inspirerend interieurtje (met bloemetjesbehang) en mannen in schipperstruien en spencertjes te kijken. Alleen de priester had nog wel een verrassing in petto: onder zijn habijt bleek hij als de gemiddelde Poolse vrachtwagenchauffeur gekleed. Voor de eerste maal werkte DNO, in het kader van talentontwikkeling, met een koortje dat bestond uit zeven jonge zangers en hun mentoren uit het grote DNO-koor. Een uitstekend project, al hadden ze in deze opera wel heel weinig te zingen. Tot vervelens toe liet Jones ze, als zwijgende personages, een beetje clichématig over het podium heen en weer dribbelen.

Dat het muzikaal een topproductie zou worden kon bijna niet anders met Concerto Köln (een van de toporkesten uit de oude muziek) in de bak en mezzo-sopraan Sarah Connolly als Ariodante op het podium. Marcon, bekend om zijn flinke tempi, hield er ook nu stevig de vaart in, maar haalde tegelijkertijd een weergaloos mooie en perfecte klank uit het orkest. Zeldzaam hoe hij de fagotten bijna liet dansen in het lamento van Ariodante en een rijkdom aan details uit het orkest tevoorschijn toverde.

Tegelijkertijd bleek dat ook zijn zwakte: hij leek in Amsterdam toch vooral uit op perfectie en minder op dramatiek en expressie. Dat werd gelukkig ruimschoots gecompenseerd door de aanwezigheid van zangers als Sarah Connolly, die haar topzware rol met flair en een briljant stemgeluid uitvoerde, Annet Fritsch (Ginevra), Sandrine Piau (Dalinda) en Luca Tittoto (Il Re di Scozia).

Foto: Clärchen & Baus