De twee delen van Górecki’s Concert voor klavecimbel en strijkers – het ene opzwepend en lyrisch, het andere ronduit dreunend, met een eindeloos uitgesteld einde – domineren het nieuwe werk van choreograaf Jan Martens, dat na staande ovaties in Avignon, afgelopen weekend in ITA de Nederlandse première beleefde.

De twee delen worden eindeloos herhaald, om en om. Steeds opnieuw klinken de gedetailleerde, driftige ritmes, zoals Elisabeth Chojnacka die ooit uit haar instrument timmerde, dwars op de grote lijnen van de strijkers, die eigenlijk heel herkenbare klankformaties en fraseringen spelen. Apotheose, heroiek en collectieve teloorgang liggen in het verschiet, imposante massascènes uit de filmgeschiedenis dringen zich op, maar Martens keert die logica binnenstebuiten. In plaats van tragische helden laat hij de dansers hard werkende mensen zijn op het podium, met een zekere afstand tot elkaar en de ritmes die hen van begin tot eind beheersen.

any attempt will end in crushed bodies and shattered bones is overweldigend door de manier waarop de voor dans zo gebruikelijke kracht van een groot ensemble wordt gecombineerd met de individuele gang van vele dansers. Ook dat zou trouwens een enorm danscliché zijn, ware het niet dat Martens het klaarspeelt om de tegenstelling tussen beide polen, groep en individu, zorgvuldig te omzeilen en daarmee die oudbakken notie ronduit ondermijnt.

Veel aan dit groepswerk voor zeventien dansers volgt de logica en de structuur van zijn eerdere werk: het laat heel precies zien wat de inzet is, en hoe die tot stand komt. Het proces vindt plaats op het podium, en wordt daarmee ook een uitdaging voor de toeschouwers. Martens gaat een zekere letterlijkheid niet uit de weg, maar laat tegelijkertijd zien hoe de schijnbare eenvoud die van hoegenaamd vaste waarden uitgaat, in feite een complexe werkelijkheid buitensluit, die zelfs pijnlijk maakt.

Truus Bronkhorst en Cherish Menzo, Steven Michel en Ty Boomershine, ze dansen duetten zonder dat wat ze dansen als duet bedoeld was. Martens vroeg de zeventien dansers (en naar ik aanneem ook de acht understudies) om eigen materiaal te maken, waarbij het zijn taak als auteur werd om al die verschillende uitingen te configureren tot een groter, gezamelijk gebaar. Via solo’s en duetten leert het publiek de vele dansers één voor één kennen, in hun verschijning en qua materiaal. Individuele inzetten en expressies zijn niet alleen in het allesoverheersende tempo opgenomen, maar worden ook in de ruimte geplaatst, naast of tegenover een andere danser, voor een publiek.

Subtiele vormen van variatie en verschuiving maken van triggers als leeftijd, huidskleur en lichaamsbouw, van gender of economische positie iets dat noch louter bij individuen ligt, noch bij de groep als geheel. De groep wisselt steeds tussen verschillende meerder- en minderheden, hamert op het individuele, maar in het hameren lost het enkelvoudige op in een steeds ander meervoud.

Behalve het ritme van de muziek van Górecki, wordt de ‘vrije expressie’ van de groep ook ingeperkt door een lange stilte, waarin de groep onderling een ritme moet vinden, onderwijl ingewikkelde patronen lopend. Eén verkeerde pas kan de boel in het honderd sturen. Naar ik vernam was dat op zaterdagavond voor het eerst sinds de wereldpremière ook enigszins het geval, wat zeker ook een bijzondere ervaring moet zijn geweest. Maar zondagavond liep de machine als gesmeerd en klonken er vanuit de zaal oh’s en ah’s bij het figuurwandelen. Dit ingehouden, afgepaste samenzijn, dat uiteraard aan sport en monnikenwerk doet denken, maar ook refereert aan de automaat en de menselijke machine, de massa zelfs, levert een heel ander soort vrijheid op.

Oude en jonge dansers, witte en gekleurde, technisch vernuftige of eerder expressieve, allemaal hebben ze zo hun manieren om met verwachtingen om te gaan en deze al of niet te performen. Martens legt niets op, maar laat het ook niet bij de hedendaagse dooddoener over democratie, dat iedereen het zelf mag weten. Hij citeert teksten van Ali Smith en Kae Tempest, waarmee hij direct de vraag stelt naar de macht van de groep op sociale media. Smith definieert die groep als een ongeduldig beest, dat steeds meer en steeds sneller wil: ‘we don’t want facts, we want bewilderment’, ‘we want zero-tolerance and bypass mainstream media’, ‘we need all the old stuff like it is new’, ‘we are what you want, what we want is need’.

Danseres Loeka Willems brengt de teksten met een heldere vanzelfsprekendheid, ver weg van vet gedoe of opzichtige provocatie. Haar collega van de kunst-humanoria in Antwerpen en met zestien jaar de aller-aller jongste danser op het podium Wolf Overmeire opent de voorstelling, ook al helemaal alleen op het grote podium. Daar tegenover staan dansers als Truus Bronkhorst, Ty Boomershine en Tim Persent die men, tenminste in danstermen, oud zou kunnen noemen.

Er gaat een zekere kwetsbaarheid uit van de uitdagingen die Martens niet alleen zijn dansers, maar ook zichzelf stelt. Iedereen neemt hier risico, iedereen is kwetsbaar. Maar de voorstelling bewijst dat de clichés overkomelijk zijn, dat men al doende kan leren een bepaalde waardigheid op te bouwen, juist tegenover een publiek, en zeker als groep. Wanneer die in een onstuimige rondedans over het inmense podium wordt gestuurd met temps levés en avant, een balletsprong die normaliter alleen aan specialisten wordt overgelaten, geniet het publiek met volle teugen van hoe iedereeen op een of andere manier zijn lichaam heel even laat zweven.

Het lichtontwerp van Jan Fedinger levert, als vanouds, een even subtiele als scherpe bijdrage aan de dramaturgie van Martens. Ook hij schuift en manipuleert het publiek in hoe zij kijken en voelen, en voegt aan het prisma dat Martens over de groep legt, extra fracties en spiegelingen toe. De prachtig aangekondigde, langzame overgang naar rood, in het derde deel van deze voorstelling is niet alleen overdonderend en betoverend, maar geeft de groepsoefening ook de juiste swing mee. Górecki blijkt als clubmuziek te kunnen en any attempt will end in crushed bodies and shattered bones krijgt nu een intieme, haast vrolijke kant mee, wellicht als beloning voor het vele werk. Een door Cedric Charlier vernuftig in grijs gestoken massa barst aan het einde als een gekleurde veelheid uit elkaar.

Zichtbaar genieten de dansers van dat laatste deel. De voorstelling is ook heel duidelijk een hommage aan hen – aan de mensen die hun kop en hun beentjes durven uitsteken op het toneel van de wereld. Op de website van GRIP, het productieplatform dat Martens samen met Klaartje Oerlemans runt, staat te lezen dat Martens met any attempt will end in crushed bodies and shattered bones eindelijk zijn pijlen richt op het grote podium. Dat verbaast eerlijk gezegd. Of het nu om Dog Days gaat of Rule of Three, The Common People of Passsing the Bechdel Test, het speelde op grotere podia en is ensemble-werk. Maar belangrijker is toch het feit dat Martens in al zijn voorstellingen schier onoplosbare, grote machtsvraagstukken heeft aangesneden, waarmee hij zich van begin af aan tot de mainstream verhield.

Er is de vereende kracht van de grote groep, maar ook in de solo’s en duetten die Martens in de afgelopen jaren voor en met anderen en zichzelf maakte worden grote vraagstukken gedeconstrueerd tot de concrete impact op lichamen. En laten die voorstellingen zien hoe lichamen, wanneer ze zich terug in de ruimte durven bewegen, de kracht vinden om de gaps aan te wijzen, de onzekerheden te benoemen, de onoverkomelijkheden en de verwachtingen van het grote publiek te doorbreken. Het is deze hele groep heel erg gegund heel veel verschillende publieken op allerlei plekken in de wereld te ontmoeten.

Foto: Phile Deprez