In Anders is een hele normale Zweedse voornaam ontginnen drie ontdekkingsreizigers, met grote backpacks onder hun besneeuwde poncho’s, een onbekend terrein: een oud en rommelig huis, waar niets is wat je denkt dat het is. De explosie aan meubels, spullen en prullaria die door de ruimte verspreid liggen, verraadt dat eerdere bezoekers ofwel in allerijl zijn vertrokken, opgejaagd door gebrek aan houvast (wie weet waren het volwassenen), ofwel dat het hier plezierig toeven is, als je maar bereid bent je zekerheden los te laten.

Precies die twee kanten belicht deze fantasierijke, beeldende voorstelling: het is een verademing om zekerheden los te laten en bovendien vaak helemaal niet zo ver gezocht – alles is tenslotte ook maar een keer bedacht. Maar het is ook prettig als iets een naam heeft, als je weet hoe dingen werken en wat je wel en niet kan gebruiken. Probeer maar eens snel naar het winkelcentrum te fietsen om verband te halen als iemand een bloedende hoofdwond heeft, als je niet weet hoe het winkelcentrum eruitziet (dressoir), laat staan een fiets (gieter) of je fietssleuteltje (peddel).

Het mag geen verrassing heten dat deze coproductie van Theater Artemis en mimetheatergroep Bambie, in (eind-)regie van Jetse Batelaan, een vrolijk-absurdistisch en verwarrend theateravontuur heeft opgeleverd. Met open spel betrekken Paul van der Laan, Jochem Stavenuiter en Tessa Jonge Poerink het publiek in hun zoektocht naar nieuwe zekerheden. Al snel tekenen de eerste contouren van de afspraken die in dit huis gelden zich af: je houdt een object (bijvoorbeeld een handschoen) omhoog, dan klinkt er een ping! en vertelt een stem wat het is (een tandenborstel). Een babypop blijkt een deurmat, een prullenbak een paraplu, een pot pindakaas is gezichtscrème. Zo kan het dus gebeuren dat het volstrekt aannemelijk is dat de spelers een stoel met een fietsband in de muur willen slaan, om een boodschappentas op te hangen.

Hun aanvankelijk ingehouden nieuwsgierigheid maakt gaandeweg plaats voor overgave, en wie zich overgeeft aan het onvoorspelbare, ontkomt daar zelf ook niet aan. Dus transformeren ze zelf ook: als tovenaar, prinses en politieagent omarmen ze deze vreemde wereld, die steeds vertrouwder wordt. Ook het publiek weet van steeds meer objecten wat ze in deze wereld zijn. De nieuwe afspraken zijn misschien absurd, maar evident – je went er zo aan, zeker als niemand protesteert. Wat zegt dat over al die afspraken waar we ons de hele dag, ons hele leven naar verhouden? Wat doen we puur en alleen omdat dat nu eenmaal een keer zo is bedacht?

De voorstelling kantelt als Van der Laan besluit niet meer mee te gaan in de regels en wetten van dit huis, en weer terugvalt op zijn oude zekerheden, zoals we die kenden voordat de voorstelling begon. Vanuit het perspectief van zijn medespelers gaat hij, tot hun grote ontzetting, dus niet zitten op een stoel, maar op een spijker, en eet hij geen boterham met pindakaas, maar met gezichtscrème. Zelfs het publiek reageert daar met een ‘urgh!’ op: kun je nagaan hoe snel we meegaan in conventies. Het vergt ook moed: wie durft er in onze wereld nu op een spijker te gaan zitten, als iedereen voortdurend op stoelen zit?

Anders is een hele normale Zweedse voornaam toont hoe verleidelijk het is om mee te gaan in de heersende norm, en hoe dat deels terecht, deels onterecht is. Bovendien klinkt er zo nu en dan een stem uit een blik, die – heel Batelaaniaans – zeurderig vraagt naar de diepere laag van dit theatergebeuren. Want niet alleen moet alles een naam hebben, liefst ook nog een achterliggende betekenis. We hebben het er maar druk mee, met z’n allen.

Foto: Kurt van der Elst