Het laatste 10-dagen programma van het Veem House for Performance opende dit weekend met An Attendee van Antonia Steffens. Zittend aan het einde van het speelvlak, wacht ze haar publiek op. Nadat het zeer beperkt aantal toeschouwers aan drie kanten van het speelvlak een eenzame stoel heeft opgezocht en iemand nog haastig zijn handen inspuit om daarna een bril op te zetten, laat ze haar lichaam langzaam achterover zakken en wordt het heel stil in het Veemtheater.

Een schilderij ligt daar uitgespreid, een vuilwitte vloer als canvas met daar omheen een diepbruin glanzende, houten vloer als lijst. Onder de stoelen tegen de muur aan mijn overkant ligt een fluoricerend roze strip tegen de plint. Het roze komt terug op de vloer, waar naast het lichaam van Steffens nog een aantal platte vormen liggen, van zacht blauw en zacht geel piepschuim en een wat dieper geel plastic daaronder. Laagjes en rechthoeken, die ook bedden en matjes zijn. En een schilderij in een schilderij – een wit vel waarop roestbruine gedroogde bloemen liggen en wat felroze vormen zijn getekend, als wonderlijke schaduwen daaronder. Zelfs de vaas is daar voor het stilleven. Alleen een platte, vierkante baksteen valt enigsinds uit de toon.

Wanneer Steffens in beweging komt, gaat haar aandacht naar de hele ruimte. Haar blik en lichaam, de armen tastend voor zich als voelsprieten op zoek naar de energie van voor het oog onzichtbare stralen en golven, lijken de hele ruimte te omhelzen, daar in te willen opgaan. Een lopend ingezette achterwaartse borst crawl suggereert een andere tijd, terug, of naar binnen. Enkele losse tonen benadrukken het stoïcijnse aan dit voelen.

Geen verband wordt gezocht of gesuggereerd. Eerder worden de randen van waarneming en duiding onderzocht. Meta-theater, materiaalonderzoek, proberen aan te raken wat in potentie aanwezig is, maar zich niet per se onmiddelijk aan de waarneming prijsgeeft. Een prachtige duik naar de vloer herinnert aan de introductietekst, waarin Steffens schrijft dat An Attendee gaat over hoe de ‘menselijke soort’ zich verhoudt tot de gronden van zijn bestaan. Of eigenlijk misverhoudt, vanwege de kloven en gaten die die relatie kenmerken.

‘The ground and performer appear to alter one another to find details and fractures of missing links, information and memory.’ In de krochten van de westerse cultuur verbinden verzet en ecofeminisme zich met fascisme en kapitalisme, schrijft ze. Het zijn grote woorden, en ze verhouden zich moeilijk tot de intense aandacht die Steffens heeft voor de dingen om haar heen, de menselijke maat die ze daarmee genereert, of zelfs deconstrueert door zich over te geven aan het niveau van de dingen. Platte, oude, verdorde en gebroken dingen, die als waardevolle objecten zijn opgesteld in een meer dan levensgrote assemblage.

Een voor een benadert Steffens de verschillende objecten en speelt met de dingen, doet kleine experimenten, vraagt zich af, hult zich in, ontfermt zich over en laat gaan. Sommige voorwerpen krijgen door de interactie meer betekenis, maar als scène zijn ze slechts een aanzet, de vraag blijft steeds wat treedt hier nu op met wat?

Dat kan ver gaan, bijvoorbeeld wanneer Steffens haar linkerarm in bedwang houdt wanneer die een hitlergroet lijkt te doen. Maar liggend op de vloer, op een piepschuimen bedje waar ze zojuist een takkenbos te slapen heeft gelegd, werkt de scène eerder bevreemdend. Een secuur dansje met een gebroken vaas eindigt in een dialoog. De vaas vraagt haar haar naam te zeggen. ‘Say my name, say my name. You actin’ kinda shady‘ gaat er door mijn hoofd, en nu ik dit schrijf denk ik: verzet, verraad en kapitalisme?

Met haar aandacht maakt Steffens van de objecten gestaltes, en plaatst ze die naast zichzelf als performer, zonder een specifieke dramatiek op te roepen, laat staan een narratief. In plaats daarvan bezwangert ze het stomme van de dingen met menselijke rusteloosheid, vragen, en verwijzingen, verschillende geaardheden zou je ook kunnen zeggen.

Het spel met referenties wordt bij Steffens alles behalve een quiz. Geen moment probeert zij haar publiek met kennis en complexiteit om de oren te slaan. Maar An Attendee heeft wel iets van een puzzel met een paar hele grote stukken, die moeilijk bij elkaar passen.

Steffens doet denken aan een poppenspeler, maar in plaats van herkenbare protagonisten (menselijke of dierlijk figuren, een wolk of de zon) zijn het dingen die ze beweegt en – zoals ze claimt – zich door hen laat bewegen. De aandacht heeft iets van devotie en het katholieke gebruik van staties. Bij Steffens ontbreekt iedere verwijzing naar religie, waar het de grote monolithische godsdiensten betreft, maar de transformatie waar ze toe aanzet in haar subtiele optreden heeft zeker iets van animisme.

Zoals bij veel hedendaagse choreografen gaat het werk van Steffens veel meer over hoe wij kijken en aandacht geven, dan dat het over vette of expressieve dansje gaat. Het stelt vragen bij de arrangementen in onze wereld, en hoe historische, politieke en maatschappelijke gronden blijven doorklinken en natrillen in onze lichamen, hoe ze gevoel en handelen meebepalen, zonder dat we ons daar altijd van bewust (willen) zijn.

Dwars door de angst de ziel van dingen terugzoeken (in plaats van de angst die ziel te laten opvreten, zoals Fassbinder het zo mooi formuleerde voor zijn film uit ’74, met de ondertitel Alle Türken heißen Ali) is kennelijk iets dat met het lichaam moet gebeuren, als een knooppunt van krachten, imprints en drives, regimes en gedrag, als ding tussen de dingen. Het vergt een zekere afstand van wil en verlangen, van weten en beheersen, al die al te menselijke eigenschappen waar volksmenners goed weg mee weten.

Geduld lijkt een ander devies van Steffens, gezien de manier waarop ze tijd neemt en niet toegeeft aan het produceren van makkelijke praatjes en plaatjes. Ze houdt integer vast aan haar onderzoek en vrijheid als kunstenaar, terwijl ze met kleine grapjes ook haar eigen, centrale rol relativeert.

Als toeschouwer wilde ik de relatief korte voorstelling meteen nog wel een keer opnieuw zien, om nog rustiger te kijken, als in een kruising tussen museum- en theatersetting. Wel de stoel om te zitten, maar niet het entertainment waar ik al de hele dag mee wordt doodgegooid.

Keerthi Basavarajaiah, die samen met Steffens het laatste 10×10 programma van dit jaar samenstelde, zegt in een interview op de website: ‘carrying movement without having the burden of a specific form, specific aesthetics or certain ways’. Uiteraard was alles afgelopen weekend reeds lang uitverkocht, maar voor deel twee van het programma (Matthew Day, Nico Roses en een kunstenaarsgesprek op 2 december) waren er op het moment van uploaden nog kaarten beschikbaar.

Co-curatie zal een terugkerend onderdeel vormen van de werkwijze van het Veem House for Performance. Een broodnodige zaak, wil Amsterdam ruimte houden en een uitvalsbasis blijven voor experimentele, hedendaagse theaterkunst, ‘om zo nieuwe perspectieven in de interne structuren in te bedden’. Over die interne structuren is het laatste woord nog niet gezegd.

Foto: Paulina Prokop